ECLI:NL:RVS:2000:AA5794

Raad van State

Datum uitspraak
1 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
H01.99.0408
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W.M.G. Eekhof-de Vries
  • C. de Gooijer
  • C.A. Terwee-van Hilten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vrijstelling voor aanleg van wegen en groenvoorzieningen in de gemeente Meerssen

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 1 mei 2000 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vrijstelling die de raad van de gemeente Meerssen had verleend voor de aanleg van wegen en groenvoorzieningen. De zaak betreft de hoger beroepen van verschillende appellanten tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 25 februari 1999. De rechtbank had in die uitspraak de bezwaren van de appellanten deels niet-ontvankelijk verklaard en deels gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit van de raad in stand gelaten. De Raad van State heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2000, waarbij de appellanten en de raad vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.

De Raad van State heeft de hoger beroepen van de appellanten gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op de werken aan de Herkenberg die niet groen zijn gemerkt op de gewaarmerkte kaart. Tevens heeft de Raad het besluit van de raad vernietigd dat betrekking had op de handhaving van de verleende vrijstelling voor de aanleg van de doorsteken Herkenberg en Lange Raarberg. De Raad heeft bepaald dat de raad van de gemeente Meerssen binnen acht weken na de verzending van de uitspraak een nieuw besluit moet nemen op de bezwaren tegen de verleende vrijstelling en dit aan belanghebbenden moet toezenden.

Daarnaast heeft de Raad de gemeente Meerssen veroordeeld in de proceskosten van de appellanten en gelast dat de gemeente het door hen betaalde griffierecht vergoedt. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor de gemeente om zorgvuldig om te gaan met vrijstellingen in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, vooral wanneer deze in strijd zijn met wezenlijke beslissingen in het streekplan. De Raad heeft geoordeeld dat de verleende vrijstellingen ten onrechte zijn gehandhaafd, omdat deze in strijd zijn met de bestemmingen die in het streekplan zijn opgenomen.

Uitspraak

Raad van State
H01.99.0408.
Datum uitspraak: 1 mei 2000
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. A, de vereniging "Goed Wonen Groot Meerssen", B, C, D, E en de heer en mevrouw F,
2. G., H, I, J, K, L en A, allen te M,
3. de raad van de gemeente Meerssen appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 25 februari 1999 in het geding tussen:
appellanten sub 1 en sub 2
en
appellant sub 3 (hierna: de raad)
1 Procesverloop
Bij besluit van 23 april 1998 heeft de raad vrijstelling ais bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) verleend van de bestemmingsplannen "Hoogveld Noord" en "Hoogveld en Proosdijveld" tot het ten behoeve van de aanleg van wegen, fietspaden, rotondes, groenvoorzieningen treffen van infrastructurele voorzieningen aan de Montfortlaan, de aansluiting Ch. Eijckstraat/Past. A. Somyasingel en de kruising Past. N. Creftenstraat/Past. N. de Reimsstraat/ Past. G. à Castrostraat.
Bij besluit van 28 mei 1998 heeft de raad vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO verleend van de bestemmingsplannen "Buitengebied 1995" en "Raarberg" en het Uitbreidingsplan aanwijzende de bestemmingen in hoofdzaak, tot het ten behoeve van de aanleg van wegen, fietspaden, rotondes, groenvoorzieningen treffen van infrastructurele voorzieningen, voor de verbinding spoorwegovergang Veeweg / Herkenberg -Volderstraat Houthemerweg met rotonde (hierna: de doorsteek Herkenberg), de rotonde en verbinding Lange Raarberg - Humcoverstraat (hierna: de doorsteek Lange Raarberg) en de rotonde St. Josephstraat/Maastrichterweg.
Bij besluit van 23 juli 1998 (hierna: besluit 11) heeft de raad de tegen het besluit van 23 april 1998 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie van advies voor de behandeling van bezwaar- en beroepschriften van 13 juli 1998, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij besluit van 22 oktober 1998 (hierna: besluit 1) heeft de raad de tegen het besluit van 28 mei 1998 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie van advies voor de behandeling van bezwaar- en beroepschriften van 9 oktober 1998, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 25 februari 1999, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) de tegen besluit 1 ingestelde beroepen deels niet-ontvankelijk, deels gegrond en voor het overige ongegrond verklaard. Besluit 1 is vernietigd. Daarbij is tevens bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven. Voorts is het bezwaar voor zover betrekking hebbend op de werken aan de Herkenberg die niet groen zijn gemerkt op de als "A" gewaarmerkte kaart alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Het tegen besluit 11 ingestelde beroep is ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de raad bij brief van 26 maart 1999, bij de Raad van State ingekomen op 29 maart 1999, en hebben appellanten sub 1 en sub 2 bij brief van 15 maart 1999, bij de Raad van State ingekomen op 18 maart 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht. De hoger beroepen van appellanten sub 1 en de raad hebben betrekking op besluit 1. Het hoger beroep van appellanten sub 2 betreft besluit 11.
Bij brief van 5 april 1999 heeft A een memorie ingediend.
Bij brief van 19 september 1999 hebben appellanten sub 1 en sub 2 een memorie ingediend.
Bij brief van 8 oktober 1999 hebben burgemeester en wethouders, namens de raad, een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2000, waar appellanten sub 1, vertegenwoordigd door mr
J.M.H.F. Teunissen, gemachtigde, en de raad, vertegenwoordigd door mr P.H. Revermann, gemachtigde, en W.C.J. Kusters, loco-burgemeester, en G.C.R.M. Schuiling en M.G.M. Cuijpers, beiden ambtenaar van de gemeente, en gedeputeerde staten van Limburg, vertegenwoordigd door mr H.J.G.M. Verhooren, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
Besluit 1
2.1. De raad heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voor een aantal infrastructurele werken, waarop de bij besluit 1 gehandhaafde vrijstelling betrekking heeft, tevens een aanlegvergunning is vereist.
2.1.1. In dit betoog kan geen grond worden gevonden de aangevallen uitspraak te vernietigen. Het beroep bij de rechtbank had betrekking op de rechtmatigheid van de bij besluit 1 gehandhaafde vrijstelling. De vraag of voor de werken en/of werkzaamheden tevens een aanlegvergunning is vereist, valt buiten het kader van het aan de orde zijnde geschil.
2.2. De raad heeft voorts betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de werkzaamheden aan de doorsteek Herkenberg, behoudens die aan de rotonde, niet onder het vrijstellingsbesluit van 28 mei 1998 vallen en daarmee geen onderdeel uitmaken van de onderhavige procedure.
2.2.1. Dit betoog treft doel. Geoordeeld moet worden dat, alhoewel dit niet expliciet uit het aanvraagformulier ten behoeve van de verklaring van geen bezwaar blijkt, voor een ieder voldoende duidelijk kon zijn dat de desbetreffende vrijstelling zich ook uitstrekte tot de gronden waaraan in het Uitbreidingsplan aanwijzende de bestemmingen in hoofdzaak de bestemming "Agrarische doeleinden l" is toegekend. Dat deze bestemming niet in de aanvraag om een verklaring van geen bezwaar is vermeld, betreft een kennelijke vergissing. Op grond van de aanvraag en de daarbij overgelegde stukken kon geen misverstand bestaan over de reikwijdte van de vrijstelling. Dit blijkt overigens ook uit de door de raad overgelegde brief van gedeputeerde staten van 14 januari 1999. De desbetreffende verklaring van geen bezwaar en de met gebruikmaking daarvan verleende vrijstelling hebben derhalve betrekking op alle op de tekeningen aangegeven werken.
2.2.2. Het hoger beroep van de raad is in zoverre gegrond. De rechtbank heeft de bezwaren, betrekking hebbend op de werken aan de Herkenberg op de gronden die ingevolge genoemd Uitbreidingsplan een agrarische bestemming hebben, ten onrechte zelf voorziend niet-ontvankelijk verklaard. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. De bezwaren van appellanten sub 1 tegen het onderdeel van het bij besluit 1 gehandhaafde vrijstellingsbesluit dat de rechtbank buiten beschouwing heeft gelaten, zullen bij de hierna volgende beoordeling van het hoger beroep van appellanten sub 1 mede in de beoordeling worden betrokken.
2.3. Ter zitting is komen vast te staan dat het hoger beroep van appellanten sub 1 geen betrekking heeft op de bij besluit van 22 oktober 1998 gehandhaafde vrijstelling ten behoeve van de aanleg van de rotonde St. Josephstraat/Maastrichterweg.
2.4. Appellanten sub 1 hebben betoogd dat de verklaringen van geen bezwaar betreffende de aanleg van infrastructurele werken ten behoeve van de doorsteken Herkenberg en Lange Raarberg zijn afgegeven in strijd met een van wezenlijk belang zijnde beslissing in het streekplan Zuid-Limburg (hierna: het streekplan), zodat de raad daarvan in ieder geval om die reden geen gebruik mocht maken.
2.4.1. De Afdeling ziet geen aanleiding dit bezwaar van appellanten sub 1 buiten beschouwing te laten om reden dat dit, zoals door de raad is opgemerkt, eerder in de procedure niet expliciet aan de orde is gesteld. Het bezwaar ligt in het verlengde van hetgeen appellanten sub 1 eerder omtrent de natuurwaarden van het betrokken gebied naar voren hebben gebracht.
2.4.2. Het betoog van appellanten sub 1 treft doel. Op grond van de stukken moet worden vastgesteld dat de gronden ten behoeve waarvan de verklaringen van geen bezwaar zijn afgegeven in het streekplan vrijwel geheel zijn aangewezen als "Landelijk gebied", en wel als deelgebied 11.7. Deelgebied 11.7 wordt gerekend tot de zogeheten verwevingscategorie 8, waarin de categorieën landbouw 2, natuur 1, landschap 1 en recreatie en toerisme 2 zijn opgenomen. Het beleid ten aanzien van natuur 1 is onder meer gericht op het handhaven en/of ontwikkelen van een grote dichtheid en variatie van natuurwaarden. In hoofdstuk 3.1 van het streekplan zijn de van wezenlijk belang zijnde beslissingen als bedoeld in artikel 4a, achtste lid, van de WRO opgenomen. Onder c van dit hoofdstuk betreffende het landelijk gebied, is onder meer bepaald dat het essentieel is dat de weergegeven verwevingscategorieën waarin natuur als onderdeel van de verweving is opgenomen, gevrijwaard blijven van functies en activiteiten die niet in de desbetreffende verwevingscategorie zijn opgenomen. Het betreft hier de gebieden met de belangrijkste natuurwaarden.
2.4.3. De doorsteken Herkenberg en Lange Raarberg zijn niet als (ontworpen) wegverbindingen opgenomen in het streekplan. Gelet op de functie van deze wegverbindingen, die de kern van Meerssen moeten ontlasten van doorgaand autoverkeer, moet worden geoordeeld dat deze in strijd zijn met hetgeen in het streekplan ten aanzien van de aan de orde zijnde gronden is bepaald.
2.4.4. De verklaringen van geen bezwaar van 25 mei 1998 strekken, gezien het voorgaande, tot afwijking van een van wezenlijk belang zijnde beslissing in het streekplan. Gelet op artikel 4a, achtste lid, van de WRO hadden die verklaringen dan ook niet mogen verleend. Het door de raad in dit verband gedane beroep op de streekplanuitwerking "Centraal Plateau" kan niet tot een ander oordeel leiden, reeds omdat bij een uitwerking niet kan worden afgeweken van een van wezenlijk belang zijnde beslissing in het streekplan. De eerst op 17 december 1999 door provinciale staten van Limburg vastgestelde partiële herziening van het streekplan moet hier buiten beschouwing blijven.
2.4.5. De raad mocht reeds hierom geen gebruik maken van de bij besluiten van 25 mei 1998 afgegeven verklaringen van geen bezwaar, zodat de verleende vrijstelling ten behoeve van de aanleg van de doorsteken Herkenberg en Lange Raarberg ten onrechte is gehandhaafd.
2.4.6. Het hoger beroep van appellanten sub 1 is gegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover het beroep de doorsteken Herkenberg en Lange Raarberg betreft, te worden vernietigd. Voorts dient besluit 1 voor zover dit op deze doorsteken betrekking heeft te worden vernietigd.
Besluit 11
2.5. Appellanten sub 2 hebben betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat de raad in diens beslissing op bezwaar van 23 juli 1998 ten onrechte heeft gehandhaafd de vrijstelling tot het treffen van infrastructurele voorzieningen aan de Montfortlaan, de aansluiting Ch. Eijckstraat/Past. A. Somyasingel en de kruising Past. N. Creftenstraat/Past. N. de Reimsstraat/Past. G. à Castrostraat ten behoeve van de aanleg van wegen, fietspaden, rotondes en groenvoorzieningen.
2.5.1. Anders dan appellanten sub 2 menen is de rechtbank terecht van opvatting dat de verklaring van geen bezwaar het resultaat is van een daadwerkelijke toetsing aan de bij het provinciebestuur bestaande visie over de (toekomstige) planologische ontwikkelingen in het betrokken gebied. Evenals in de zaak met nummer H01.98.1 848, waarin de Afdeling heden uitspraak heeft gedaan, is in dit geval sprake van een situatie waarin het in mandaat verlenen van een verklaring van geen bezwaar aanvaardbaar kan worden geoordeeld. Er bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat de raad van de in dit geval afgegeven verklaring van geen bezwaar geen gebruik mocht maken.
2.5.2. Het aan de vrijstelling ten grondslag liggende gemeentelijk verkeersbeleid is onder meer neergelegd in het Verkeersplan Kern Meerssen, de nota "Aanscherping Verkeersplan Kern Meerssen, Verwerking inspraakreacties verkeersplan" en het "Structuurplan Kern Meerssen". Dit beleid is voorwerp van inspraak geweest, waarbij tevens alternatieven zijn beschouwd. Met het beleid wordt beoogd de druk van het autoverkeer op de kern Meerssen te verminderen door het centrum verkeersluw te maken, zodat stank- en geluidoverlast en verkeerscongestie worden voorkomen. Daartoe is erin voorzien het bovenlokale verkeer via een buiten de bebouwde kom gelegen, omringende wegenstructuur, om de kern heen te leiden. Voorts strekt het beleid tot verdeling en spreiding van verkeer van en naar woonbuurten, via nieuwe ontsluitingsroutes die het centrum ontzien. Dit beleid is niet kennelijk onredelijk te achten.
2.5.3. Gelet op het belang dat is gediend met het verminderen van de druk van het autoverkeer op de kern Meerssen, zijn de werken waarvoor vrijstelling is verleend door de raad terecht ais urgent aangemerkt.
2.5.4. De onder de vrijstelling begrepen gronden zijn in de geldende bestemmingsplannen bestemd voor openbaar groen en tuinen. De verleende vrijstelling brengt mee dat een gedeelte van deze gronden zal worden aangewend voor verkeersdoeleinden. In aanmerking genomen de relatief geringe omvang van de gronden die in totaal aan gebruik voor openbaar groen en tuinen wordt onttrokken, ongeveer 245 m2, kan niet worden geoordeeld dat de inbreuk op de bestaande planologische situatie zodanig ingrijpend is, dat het planologische kader waarop wordt vooruitgelopen, niet voldoet aan de eisen die daaraan in dit geval dienen te worden gesteld. Anders dan appellanten sub 2 betogen, kan niet worden geoordeeld dat het Plan van Werken - omdat dit plan niet zijn grondslag vindt in de WRO, maar in de Onteigeningswet - hiervoor niet mede zou kunnen dienen. In samenhang bezien met het structuurplan "Kern Meerssen", zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat bij de raad geen voldoende afgewogen visie op de toekomstige ruimtelijke indeling van het gebied bestond. Niet gebleken is verder dat het gemeentebestuur niet werkelijk voornemens zou zijn om een herziening van de geldende bestemmingsplannen in procedure te brengen.
2.5.5. Er zijn voorts geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een groter gewicht mocht toekennen aan het belang gediend met het verwezenlijken van de bij de vrijstelling voorziene infrastructurele werken, dan aan de door appellanten sub 2 naar voren gebrachte belangen. In dit verband is in aanmerking genomen dat niet aannemelijk is geworden dat het woonklimaat van appellanten sub 2 als gevolg van de voorziene wijzigingen in de verkeersstructuur op onaanvaardbare wijze zal worden aangetast.
2.6. Het hoger beroep van appellanten sub 2 is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient op dit onderdeel te worden bevestigd.
2.7. Burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen van appellanten sub 1 en de raad gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 25 februari 1999, AWB 98/1542, 98/108 1, 9811700, 98/1496 en 98/1506, voor zover daarbij de bezwaren betreffende de werken aan de Herkenberg die niet groen zijn gemerkt op de als "A" gewaarmerkte kaart alsnog niet-ontvankelijk zijn verklaard en de tegen besluit 1 ingestelde beroepen ongegrond zijn verklaard onderscheidenlijk is bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
III. verklaart het door appellanten sub 1 bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt besluit 1, voor zover dit strekt tot handhaving van de verleende vrijstelling voor de aanleg van de doorsteken Herkenberg en Lange Raarberg;
V. bepaalt dat de raad van de gemeente Meerssen binnen acht weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit neemt op de bezwaren tegen de verleende vrijstelling voor de aanleg van de doorsteken Herkenberg en Lange Raarberg en dit aan belanghebbenden toezendt;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Meerssen in de door appellanten sub 1 in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 2.954,30, waarvan een gedeelte groot f 2.840,-- is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Meerssen te worden betaald aan appellanten sub
VII. gelast dat de gemeente Meerssen aan appellanten sub 1 het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (totaal f 550,--) vergoedt;
VIII. bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover bestreden, voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. W.M.G. Eekhof-de Vries, Voorzitter, en mr. C. de Gooijer en mr. C.A. Terwee-van Hilten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
Bij verhindering van de ambtenaar van Staat:
w.g. Eekhof-de Vries w.g. Kooper
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2000
58-275.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,