ECLI:NL:RVS:2000:AA6108

Raad van State

Datum uitspraak
16 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
199902927/1.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W.M.G. Eekhof-de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van B&W tot stillegging van illegale bouwwerkzaamheden zonder bouwvergunning

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant A tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 22 september 1999. De burgemeester en wethouders van Losser hebben op 5 juni 1998 besloten om appellant te gelasten de illegale bouwwerkzaamheden op zijn perceel stil te leggen. Dit besluit werd genomen op basis van artikel 125 van de Gemeentewet, artikel 100 van de Woningwet en artikel 11.1 van de Bouwverordening, in samenhang met artikel 5.21 van de Algemene wet bestuursrecht. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de burgemeester en wethouders verklaarden het bezwaar ongegrond op 4 november 1998. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit op 22 september 1999 eveneens ongegrond verklaard.

Appellant heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij betoogde dat voor de door hem uitgevoerde werkzaamheden aan de schuur geen bouwvergunning vereist was. De Raad van State oordeelde echter dat de werkzaamheden als nieuwbouw moesten worden aangemerkt, waardoor een bouwvergunning wel degelijk noodzakelijk was. De Raad overwoog dat alleen in bijzondere gevallen van handhavend optreden kan worden afgezien, maar dat in dit geval geen dergelijke omstandigheden aanwezig waren. Appellant had geen argumenten aangedragen die zouden rechtvaardigen dat van handhavend optreden zou worden afgezien.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing van de burgemeester en wethouders om de bouwwerkzaamheden stil te leggen werd daarmee bekrachtigd. De Raad van State concludeerde dat de burgemeester en wethouders bevoegd waren om bestuursdwang toe te passen, gezien de illegale situatie waarin appellant zich bevond. Er waren geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep.

Uitspraak

Raad van State
199902927/1.
Datum uitspraak: 16 mei 2000
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
A te B, appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 22 september 1999 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Losser.
1 Procesverloop
Bij besluit van 5 juni 1998 hebben burgemeester en wethouders van Losser (hierna: burgemeester en wethouders) appellant gelast met onmiddellijke ingang de illegale bouwwerkzaamheden op het perceel nabij de […]weg te Z stil te leggen.
Bij besluit van 4 november 1998 hebben burgemeester en wethouders het hiertegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de bezwaar- en beroepschriftencommissie van 3 november 1998, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 22 september 1999, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 oktober 1999, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 november 1999. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 4 januari 2000 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2000, waar appellant in persoon, bijgestaan door C. van Loenen, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door F.H. Lamers, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Burgemeester en wethouders hebben hun besluit tot het toepassen van bestuursdwang gebaseerd op artikel 125 van de Gemeentewet, artikel 100 van de Woningwet en artikel 11. 1 van de Bouwverordening in samenhang met artikel 5.21 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op deze artikelen zijn burgemeester en wethouders bevoegd onder toepassing van bestuursdwang de bouw stil te leggen indien - voor zover hier van belang - wordt gebouwd zonder bouwvergunning.
2.2. Appellant heeft het perceel in 1997 aangekocht. De zich toen op het perceel bevindende schuur heeft appellant op de oude fundering opnieuw opgebouwd, omdat de schuur grotendeels was verrot. Daarbij heeft hij deels gebruik heeft gemaakt van de oude materialen.
2.3. Appellant betoogt tevergeefs dat op grond van artikel 43, eerste lid, aanhef en onder b en e, van de Woningwet voor de door hem uitgevoerde werkzaamheden aan de schuur geen bouwvergunning is vereist. Gelet op de aard en de omvang van deze werkzaamheden hebben burgemeester en wethouders zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van nieuwbouw. Hierbij is niet van belang of de door appellant beoogde vernieuwing van zijn schuurtje ineens of in fasen wordt uitgevoerd. Van gewoon onderhoud of van veranderingen van niet-ingrijpende aard als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onder b en onder e, van de Woningwet is derhalve geen sprake, zodat voor de werkzaamheden aan het schuurtje een bouwvergunning is vereist.
2.4. Nu vaststaat dat de werkzaamheden plaatsvonden zonder bouwvergunning, waren burgemeester en wethouders bevoegd de werkzaamheden stil te leggen.
2.5. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen de illegale situatie. Daarvan is hier geen sprake. Appellant heeft niets aangevoerd op grond waarvan kon worden verlangd dat van handhavend optreden zou worden afgezien. Legalisering is hier niet aan de orde. Met de aanschrijving is immers uitsluitend beoogd dat de illegale bouwwerkzaamheden worden stilgelegd.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W.M.G. Eekhof-de Vries, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.C.R. Schut, ambtenaar van Staat.
w.g. Eekhof-de Vries w.g. Schut
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2000
60-304.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,