Datum uitspraak: 5 juni 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Phobutech-Vak B.V., gevestigd te Den Haag, appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 9 juli 1999 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Den Haag.
Bij besluit van 3 juli 1997 heeft de raad van de gemeente Den Haag (hierna: de raad) een aanvraag van appellante om nadeelcompensatie afgewezen.
Bij besluit van 26 november 1998 heeft de raad het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie Beroep- en bezwaarschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 9 juli 1999, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door appellante tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 augustus 1999, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 29 september 1999. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 18 oktober 1999 heeft de raad een memorie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nadere memorie ontvangen van appellante. Deze is aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2000, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. D.J.M. Elshof, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
2.1.De beslissing op het bezwaarschrift strekt tot handhaving van het besluit, waarbij de raad onder overeenkomstige toepassing van artikel 2, eerste lid, van de Verordening nadeelcompensatie Souterrain Grote Markststraat/Kalvermarkt (hierna: de Verordening) een verzoek van appellante om vergoeding van de schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de Koningstunnel in Den Haag heeft afgewezen.
2.2. Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het door appellante inschakelen van een accountant, alsmede het inroepen van juridische bijstand, niet redelijk is geweest. Voorts bestrijdt zij het oordeel van de rechtbank dat, waar het betreft de kosten van het inschakelen van een ingenieursbureau en het trillingsvrij laten opstellen van een filmrecorder, in totaal begroot op f 8.030,00 exclusief BTW, de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat deze kosten het maatschappelijk aanvaardbaar risico niet overschrijden.
2.3. In artikel 2, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat indien een belanghebbende nadeel lijdt, dat rechtstreeks het gevolg is van het project, en dit nadeel zijn maatschappelijk aanvaardbaar risico zodanig overschrijdt, dat dit, alle relevante omstandigheden in aanmerking genomen, redelijkerwijs niet te zijner laste behoort te blijven, de gemeenteraad met inachtneming van het in de verordening bepaalde kan besluiten dit nadeel te compenseren.
2.4. Er is geen aanleiding om anders dan de rechtbank te oordelen over de vraag of de accountantskosten voor vergoeding in aanmerking komen. De raad heeft de kosten van het inschakelen van een accountant ten behoeve van een rapportage over de verwachte schade, vóórdat duidelijkheid bestond over de gevolgen van de werkzaamheden voor de bedrijfsactiviteiten en overleg had plaatsgevonden over eventueel te nemen maatregelen om schade te voorkomen, voor rekening van appellante mogen laten.
2.5. De Afdeling kan zich eveneens verenigen met het oordeel van de rechtbank terzake van de vergoeding van de kosten van juridische bijstand. De raad heeft, wat deze kosten betreft, geen onjuiste maatstaf aangelegd. De raad heeft voorts de kosten van het inroepen van juridische bijstand in een zeer vroeg stadium van het overleg tussen appellante en gemeente, terwijl de raad zich bereid had getoond tot het treffen van maatregelen om schade te voorkomen, voor rekening van appellante kunnen laten. Op goede gronden heeft de rechtbank overwogen dat er geen omstandigheden ;zijn die tot een ander oordeel nopen.
2.6. Daargelaten of de door de raad bij de toepassing van voormelde bepaling ter bepaling van de grens van het maatschappelijk aanvaardbaar risico gehanteerde gedragslijn juist is, het door appellante gevraagde bedrag voor het inschakelen van een ingenieursbureau en het treffen van een trillingsvrije voorziening is zo laag, dat niet kan worden geoordeeld dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten die kosten voor rekening van appellante te laten. De rechtbank heeft ook in zoverre het beroep terecht ongegrond verklaard.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. H. Bekker, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2000
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,