ECLI:NL:RVS:2000:AA6427

Raad van State

Datum uitspraak
5 juni 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
199991824/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • J.H.B. van der Meer
  • H. Bekker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om nadeelcompensatie door de gemeente Den Haag na aanleg van de Koningstunnel

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 juni 2000 uitspraak gedaan in het hoger beroep van Phobutech-Vak B.V. tegen de gemeente Den Haag. De zaak betreft een verzoek om nadeelcompensatie dat door de gemeente is afgewezen. De appellante, een fotolaboratorium gevestigd in Den Haag, verzocht om schadevergoeding als gevolg van werkzaamheden voor de aanleg van de Koningstunnel. De gemeente had eerder, op 3 juli 1997, de aanvraag om nadeelcompensatie afgewezen, en dit besluit werd later door de rechtbank op 9 juli 1999 bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de schade die de appellante had geleden, te gering was om voor vergoeding in aanmerking te komen, en dat het maatschappelijk aanvaardbaar risico van 15% omzetdaling op jaarbasis niet werd overschreden.

De Raad van State bevestigde het oordeel van de rechtbank. De appellante betoogde dat de kosten voor het inschakelen van een ingenieursbureau en het treffen van een trillingsvrije voorziening, die in totaal op f 8.030,- waren begroot, niet zo laag waren dat de gemeente deze kosten voor rekening van de appellante mocht laten. De Raad van State oordeelde echter dat de gemeente in redelijkheid had kunnen besluiten deze kosten niet te vergoeden, gezien de geringe omvang van de schade. De Afdeling oordeelde dat er geen aanleiding was om anders te oordelen dan de rechtbank en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Raad vanState
199991824/1
Datum uitspraak: 5 juni 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Phobutech-Vak B.V., gevestigd te Den Haag, appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 9 juli 1999 in het geding tussen:
appellante
en
de raad van de gemeente Den Haag.
1 Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 1997 heeft de raad van de gemeente Den Haag (hierna: de raad) een aanvraag van appellante om nadeelcompensatie afgewezen.
Bij besluit van 26 november 1998 heeft de raad het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie Beroep- en bezwaarschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 9 juli 1999, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door appellante tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 augustus 1999, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 29 september 1999. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 18 oktober 1999 heeft de raad een memorie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nadere memorie ontvangen van appellante. Deze is aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2000, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. D.J.M. Elshof, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1.De beslissing op het bezwaarschrift strekt tot handhaving van het besluit, waarbij de raad onder overeenkomstige toepassing van artikel 2, eerste lid, van de Verordening nadeelcompensatie Souterrain Grote Markststraat/Kalvermarkt (hierna: de Verordening) een verzoek van appellante om vergoeding van de schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de Koningstunnel in Den Haag heeft afgewezen.
2.2. Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het door appellante inschakelen van een accountant, alsmede het inroepen van juridische bijstand, niet redelijk is geweest. Voorts bestrijdt zij het oordeel van de rechtbank dat, waar het betreft de kosten van het inschakelen van een ingenieursbureau en het trillingsvrij laten opstellen van een filmrecorder, in totaal begroot op f 8.030,00 exclusief BTW, de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat deze kosten het maatschappelijk aanvaardbaar risico niet overschrijden.
2.3. In artikel 2, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat indien een belanghebbende nadeel lijdt, dat rechtstreeks het gevolg is van het project, en dit nadeel zijn maatschappelijk aanvaardbaar risico zodanig overschrijdt, dat dit, alle relevante omstandigheden in aanmerking genomen, redelijkerwijs niet te zijner laste behoort te blijven, de gemeenteraad met inachtneming van het in de verordening bepaalde kan besluiten dit nadeel te compenseren.
2.4. Er is geen aanleiding om anders dan de rechtbank te oordelen over de vraag of de accountantskosten voor vergoeding in aanmerking komen. De raad heeft de kosten van het inschakelen van een accountant ten behoeve van een rapportage over de verwachte schade, vóórdat duidelijkheid bestond over de gevolgen van de werkzaamheden voor de bedrijfsactiviteiten en overleg had plaatsgevonden over eventueel te nemen maatregelen om schade te voorkomen, voor rekening van appellante mogen laten.
2.5. De Afdeling kan zich eveneens verenigen met het oordeel van de rechtbank terzake van de vergoeding van de kosten van juridische bijstand. De raad heeft, wat deze kosten betreft, geen onjuiste maatstaf aangelegd. De raad heeft voorts de kosten van het inroepen van juridische bijstand in een zeer vroeg stadium van het overleg tussen appellante en gemeente, terwijl de raad zich bereid had getoond tot het treffen van maatregelen om schade te voorkomen, voor rekening van appellante kunnen laten. Op goede gronden heeft de rechtbank overwogen dat er geen omstandigheden ;zijn die tot een ander oordeel nopen.
2.6. Daargelaten of de door de raad bij de toepassing van voormelde bepaling ter bepaling van de grens van het maatschappelijk aanvaardbaar risico gehanteerde gedragslijn juist is, het door appellante gevraagde bedrag voor het inschakelen van een ingenieursbureau en het treffen van een trillingsvrije voorziening is zo laag, dat niet kan worden geoordeeld dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten die kosten voor rekening van appellante te laten. De rechtbank heeft ook in zoverre het beroep terecht ongegrond verklaard.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. H. Bekker, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2000
91.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,