199900892/1.
Datum uitspraak: 11 juli 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Wijkvereniging Borgele-Platvoet te Deventer,
appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 1 juni 1999 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Deventer.
Bij besluit van 6 maart 1998 hebben burgemeester en wethouders van Deventer (hierna: burgemeester en wethouders) de Stichting Oldenkotte, Centrum voor Forensisch-Psychiatrische Behandeling te Rekken (hierna: de stichting) desgevraagd medegedeeld dat het voorgenomen gebruik van het pand Het Vlier 28 te Deventer als resocialisatie-afdeling van de TBS-kliniek Oldenkotte, ten behoeve van de huisvesting van maximaal vijftien vrouwen aan wie een TBS-maatregel is opgelegd, niet in strijd is met het geldende bestemmingsplan "Borgele 1984".
Bij besluit van 28 april 1998 hebben burgemeester en wethouders het door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Algemene commissie voor de beroep-, bezwaar- en verzoekschriften van 9 april 1998, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 1 juni 1999, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 30 juni 1999, bij de Raad van State ingekomen op 1 liuli 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 november 1999 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 april 2000, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. A.J. Nijman, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is mr. H.J.M. Besselink verschenen namens de stichting en de Minister van Justitie.
2.1. Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat
het gebruik van het onderhavige pand niet in strijd is met het geldende
bestemmingsplan.
2.1.1. Op het betrokken perceel rust ingevolge het geldende bestemmingsplan "Borgele 1984" de bestemming "Bijzondere woongebouwen". Ingevolge artikel 23, derde lid, van de planvoorschriften mogen op grond met de bestemming bijzondere woongebouwen alleen worden gebouwd gebouwen en wooneenheden voor één- of tweepersoons huishoudens (zoals woningen ten behoeve van bejaarden) met de daarbij behorende erven, tuinen, parkeervoorzieningen, bijgebouwen en andere bouwwerken. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
2.1.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de Afdeling gebleken dat in het pand ongeveer negen personen zijn gehuisvest, die ieder over een eigen kamer beschikken. De doucheruimten zijn gemeenschappelijk. In het pand bevinden zich een gezamenlijke eet- en huiskamer en een keuken. De maaltijden worden in beginsel gemeenschappelijk bereid en gebruikt. Er zijn twee sociotherapeuten aanwezig, die het wonen begeleiden. Gelet op het voorziene wonen in groepsverband, dat voor het merendeel van de bewoners is beoogd, kan niet worden staande gehouden dat sprake is van gebruik van de bebouwing ten behoeve van een- of tweepersoons huishoudens. Reeds hierom kan niet worden geoordeeld dat het gebruik ten behoeve van de resocialisatie-afdeling niet in strijd is met de bestemming "Bijzondere woongebouwen". Anders dan in de door partijen aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 29 oktober 1998, no. H01.97.1420, Gst. 1999, 7111,8, is thans niet de vraag aan de orde of wonen in een ander dan gezinsverband als gebruik in overeenstemming met een bestemming voorziend in een eengezinshuis kan worden beschouwd.
2.2. Daarmee dient de vraag zich aan of het voorziene gebruik onder de in het bestemmingsplan opgenomen overgangsbepalingen kan worden begrepen. Ingevolge artikel 31, zesde lid, van de planvoorschriften mag, indien het gebruik van in het plan begrepen opstallen op het tijdstip waarop het plan en deze voorschriften rechtskracht hebben verkregen, in strijd is met het gebruik zoals dat in deze vcorschriften is geregeld, dit strijdige gebruik niet worden gewijzigd in die zin, dat door dit nieuwe gebruik de bestaande afwijkingen van de voorschriften naar de aard worden vergroot.
2.3. Het pand was voorheen in gebruik als groepswoonruimte voor verstandelijk gehandicapten, welk gebruik evenzeer als met de bestemming strijdig gebruik moet worden aangemerkt. Voorts moet worden geoordeeld dat met het thans voorziene gebruik ten behoeve van de resocialisatie-afdeling de bestaande afwijkingen van de voorschriften van het bestemmingsplan naar de aard worden vergroot. Daarbij is met name van belang dat het hier gaat om bewoning door personen ten aanzien waarvan de strafrechter naar aanleiding van een door hen gepleegd misdrijf heeft bevolen dat zij van overheidswege worden verpleegd en aan wie in het kader van die aan hen opgelegde maatregel in ieder geval beperkingen worden opgelegd met betrekking tot de vrijheid het pand te verlaten. Naar het oordeel van de Afdeling brengt dit gesloten karakter van de bewoning in het kader van de strafrechtelijke justitiële maatregel mee dat een gebruik ten behoeve van de resocialisatie-afdeling in een verder verwijderd verband staat van een gebruik conform de bestemming ten behoeve van één- of tweepersoonshuishoudens dan het eerdere gebruik ten behoeve van begeleide groepsbewoning door verstandelijk gehandicapten.
2.4. Burgemeester en wethouders hebben zich dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan zich niet verzet tegen gebruik van het perceel ten behoeve van de resocialisatie-afdeling. De rechtbank heeft dit miskend.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd Voorts dient het inleidende beroep gegrond te worden verklaard en de beslissing op bezwaar te worden vernietigd. Tevens bestaat aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 6 maart 1998 te herroepen.
2.6. Burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der, Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 1 juni 19,99, AWB 98/2471;
III. verklaart het door appellante bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Deventer van 28 april 1998;
V. herroept het besluit van burgemeestdr en wethouders van Deventer van 6 maart 1998;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt burgemeester en wethouders van Deventer in de door appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 110,80; het bedrag dient door gemeente Deventer te worden betaald aan appellante.
VIII. gelast dat gemeente Deventer aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger, beroep betaaldegriffierecht (f 1.095) vergoedt;
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. C.A. Terwee-van Hilten, Leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Groeneweg
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2000
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,