ECLI:NL:RVS:2000:AA6751

Raad van State

Datum uitspraak
6 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
199902095/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. Grosheide
  • H.W. Groeneweg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van zelfstandige woonruimte in het kader van woningonttrekking

In deze zaak gaat het om de weigering van een vergunning voor woningonttrekking door het dagelijks bestuur van stadsdeel Oud Zuid, als rechtsopvolger van stadsdeel De Pijp. De appellant, A, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat de woning van appellant als zelfstandige woonruimte moet worden aangemerkt, omdat deze over de noodzakelijke voorzieningen zoals een keuken en toilet beschikt. De Raad van State bevestigt deze uitspraak en benadrukt dat het enkel ontbreken van een douche- of wasruimte niet voldoende is om de woning als onzelfstandige woonruimte te kwalificeren. De Raad stelt dat de gemeentelijke wetgever de bevoegdheid heeft om de reikwijdte van wezenlijke voorzieningen te bepalen, en dat er geen dwingendrechtelijke bepalingen zijn die tot een ander oordeel leiden. De Raad wijst erop dat de woning jarenlang als zelfstandige woonruimte is gebruikt en dat de appellant in staat moet worden geacht om de toegang tot de woning opnieuw af te sluiten. De Raad concludeert dat het dagelijks bestuur in redelijkheid het huisvestingsbelang heeft kunnen laten prevaleren boven het persoonlijk belang van de appellant. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, met verbetering van de gronden.

Uitspraak

Raad van State
199902095/1
Datum uitspraak: 6 juli 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
A te B, appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam
van 23 juli 1999 in het geding tussen: appellant en
het dagelijks bestuur van stadsdeel Oud Zuid, als rechtsopvolger van stadsdeel De Pijp.
1 Procesverloop
Bij besluit van 22 oktober 1996 heeft het dagelijks bestuur van stadsdeel De Pijp (hierna: het dagelijks bestuur), onder intrekking van zijn besluit van 10 juli 1996, alsnog een vergunning geweigerd voor woningonttrekking van het pand […] […] (hierna: de woning) te B.
Bij besluit van 10 december 1997 heeft het dagelijks bestuur het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de ambtelijke Awb-commissie van 27 november 1997, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 23 juli 1999, verzonden op 6 augustus 1999, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 3 september 1999, bij de Raad van State ingekomen op 6 september 1999, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 oktober 1999. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 18 november 1999 heeft het dagelijks bestuur een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juni 2000, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. E.J.M. Le Large, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. F.E.W. van den Broek, ambtenaar bij het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur ten onrechte de woning als een zelfstandige woonruimte in de zin van de toepasselijke bepalingen heeft aangemerkt.
2.1.1. Ingevolge artikel 1, onder o, van de Huisvestingsverordening 1996, zoals gewijzigd bij besluit van 3 september 1997, nr. 439, wordt onder onzelfstandige woonruimte verstaan: woonruimte, niet-zijnde woonruimte bestemd voor inwoning, welke geen eigen toegang heeft en/of welke niet door een huishouden kan worden bewoond, zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte. Als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt keuken en toilet.
2.1.2. Vast staat dat de woning is gelegen op de eerste verdieping boven een voormalige winkel en daarmee door een trap was verbonden. De toegang vanuit de winkel is echter geblokkeerd (geweest). De woning heeft ook een zelfstandige toegang via een - met de woningen gelegen op de tweede en de derde verdieping gedeelde voordeur. Zij heeft niet de beschikking over een douche- of wasruimte, maar beschikt wel over een keuken en toilet.
2.1.3. Het betoog van appellant faalt. Gelet op de limitatieve opsomming van keuken en toilet als wezenlijke voorzieningen kan niet worden staande gehouden dat de woning als onzelfstandige woonruimte in de zin van de Huisvestingsverordening 1996 moet worden aangemerkt. Het enkel ontbreken van een douche- of wasruimte is daarvoor onvoldoende, nu een zodanige voorziening door de gemeentelijke wetgever niet als een wezenlijke voorziening is aangemerkt en deze door de opsomming van keuken en toilet als wezenlijke voorzieningen een keuze heeft gemaakt, die de bestuursrechter moet respecteren. Weliswaar is, zoals appellant aanvoert, de Afdeling in haar uitspraak van 20 december 1996, AB 1997, 119, van een ruimere opvatting van het begrip wezenlijke voorzieningen uitgegaan, maar dit betrof de toepassing van een verordening waarin het begrip wezenlijke voorzieningen niet nader was omschreven. Aan de gemeenteraad komt echter de bevoegdheid toe om zelf de reikwijdte te bepalen van het begrip wezenlijke voorzieningen in de huisvestingsverordening, behoudens dwingendrechtelijke bepalingen van hoger orde. Van zodanige bepalingen die tot een ander oordeel leiden, is niet gebleken. Voor zover de woning door middel van een binnentrap in directe verbinding met de winkel staat of heeft gestaan, heeft het dagelijks bestuur er niet ten onrechte op gewezen dat de woning jarenlang als zelfstandige woonruimte is gebruikt, waarbij het trapgat is afgesloten door middel van een zacht- of hardboardplaat. Ten aanzien van de omstandigheid dat deze afsluiting in de loop van de procedure is verwijderd heeft het dagelijks bestuur zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld, dat appellant bevoegd en in staat moet worden geacht de toegang opnieuw af te sluiten, zodat de woning als feitelijk afgesloten van de winkel moet worden beschouwd. De in het beroepschrift naar voren gebrachte omstandigheid dat het keukenblok inmiddels is verwijderd, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat deze omstandigheid zich eerst na het nemen van het besluit van 10 december 199 7 heeft voorgedaan, zodat het dagelijks bestuur daar geen rekening mee heeft kunnen houden.
2.1.4. Voor zover de rechtbank wat betreft het aspect van de wezenlijke voorzieningen en de rol daarbij van het ontbreken van een douche- of wasruimte een motiveringsgebrek heeft geconstateerd en tot toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht is overgegaan, wijst de Afdeling erop dat de rechtbank abusievelijk is uitgegaan van een verouderde tekst van de Huisvestingsverordening 1996. De door haar in de overweging ten overvloede ingeroepen tekst van de Huisvestingsverordening 1999 was ten tijde van het besluit van 10 december 1997 reeds in de Huisvestingsverordening 1996 opgenomen. Er bestond mitsdien voor haar geen aanleiding om een motiveringsgebrek aan te nemen en evenmin om dit vermeende gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren. Appellant is evenwel door de gevolgde gang van zaken niet in zijn belangen geschaad, zodat zijn betoog dat de aangevallen uitspraak op dit punt onjuist is, niet tot het door hem beoogde gevolg kan leiden.
2.1.5. Het betoog van appellant dat de rechtbank de betekenis van de bij de Nota Woningonttrekking 1992 Stadsdeel De Pijp behorende begrippenlijst heeft miskend, omdat daar staat vermeld dat onzelfstandige woningen in de zin van deze nota winkelwoningen en dienstwoningen zijn, en de woning een winkelwoning is, volgt de Afdeling niet, omdat, daargelaten of de woning ten tijde van de bewoning door de toenmalige gebruiker van de winkel als een onzelfstandige (winkel-)woning moest worden aangemerkt, na zijn vertrek uit de woning het trapgat is afgesloten en de woning nadien jarenlang is verhuurd als zelfstandige woning.
2.1.6. Het betoog voorts van appellant dat de rechtbank ten onrechte geen betekenis heeft gehecht aan de definitie van onzelfstandige woonruimte die wordt gehanteerd bij de Uitvoeringsinstructies Woonruimteverdeling van de Stedelijke Woningdienst Amsterdam faalt evenzeer, reeds omdat deze Uitvoeringsinstructies betrekking hebben op woonruimteverdeling en niet op woningonttrekking. De omstandigheid dat de woning door middel van het verwijderen van een niet-ingrijpende voorziening weer bereikbaar is vanuit de bedrijfsruimte is voor de toepassing van het hier geldende begrip (on)zelfstandige woonruimte niet doorslaggevend.
2.2. Appellant stelt ten slotte dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur ten onrechte geen bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van het beleid heeft aangenomen. Niet kan echter worden geoordeeld dat het dagelijks bestuur in redelijkheid het huisvestingsbelang niet heeft kunnen laten prevaleren boven het persoonlijk belang van appellant. Voorts moet met de rechtbank worden geoordeeld dat niet is gebleken, dat door het dagelijks bestuur de in rechte te honoreren verwachting is gewekt dat na intrekking van het bezwaar tegen het besluit van 10 juli 1996 alsnog een onttrekkingsvergunning zou worden verleend.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden, te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. Grosheide, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Grosheide w.g. Groeneweg
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2000
32-304. Verzonden:
Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,