199903387/1.
Datum uitspraak: 20 juli 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Boxtel, appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 5 oktober 1999 in het geding tussen:
A en B, beiden wonend te C
en
appellanten.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 juni 1998 hebben appellanten (hierna: burgemeester en wethouders) aan de gemeente Boxtel met toepassing van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vergunning verleend voor het plaatsen van een noodschoollokaal bij de Molenwijkschool op het perceel kadastraal bekend gemeente Boxtel, sectie M, nr. 00401, plaatselijk bekend Ronduutje 11 te Boxtel, voor een periode van maximaal vijf jaar te rekenen vanaf de datum van dat besluit.
Bij besluit van 11 augustus 1998 hebben burgemeester en wethouders het hiertegen door A en B (hierna: de gebroeders A/B) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 6 augustus 1998, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 5 oktober 1999, verzonden op 19 oktober 1999, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door de gebroeders A/B tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben burgemeester en wethouders bij brief van 19 november 1999, bij de Raad van State ingekomen op 24 november 1999, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 december 1999. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 2 maart 2000 hebben de gebroeders A/B een memorie ingediend.
Bij brief van 3 maart 2000 heeft de stichting Sint Christoffel een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juni 2000, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door T.G.M. Driessen. ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts heeft A het woord gevoerd. Namens de stichting Sint Christoffel is F.G.L. van Oorschot verschenen.
2.1. Burgemeester en wethouders hebben betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is dat de noodlokalen niet langer dan vijf jaren in stand zullen blijven en dat een vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de WRO daarom niet mocht worden verleend.
2.2. Ten tijde van het nemen van het bij de rechtbank bestreden besluit stond vast dat voor de ruimtebehoefte van de Molenwijkschool permanente bebouwing diende te worden opgericht. Mede in verband daarmee werd op dat moment een onderzoek naar de huisvestingsbehoefte van het primaire onderwijs in de wijk Selissenwal verricht, waarbij de ruimtebehoefte van de Molenwijkschool werd betrokken. Op basis van de uitkomst van dit onderzoek, dat binnen afzienbare tijd werd verwacht, zou omtrent een definitieve locatie voor de permanente bebouwing van de schoof worden beslist. De verwachting was dat vervolgens, overeenkomstig de planning, uiterlijk in 1999 zou kunnen worden beslist omtrent de definitieve locatie van de Molenwijkschooi. Gebleken is dat dat overeenkomstig de planning is geschied. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat burgemeester en wethouders er niet van mochten uitgaan dat dat niet zou geschieden. De stukken bieden, integendeel, juist voldoende aanwijzingen voor het oordeel dat de voorbereidingen van de besluitvorming omtrent de definitieve locatie destijds zodanig waren gevorderd dat die binnen afzienbare tijd gestalte zou krijgen. Derhalve was voldoende aannemelijk dat het bouwwerk niet langer dan vijf jaren in stand zou blijven. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, kon derhalve vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de WRO worden verleend.
2.3. Met name in aanmerking genomen de afstand tussen de woningen van de gebroeders A/B en het noodlokaal, is er voorts geen grond voor het oordeel dat burgemeester en wethouders bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid hebben kunnen besluiten zoals zij hebben gedaan.
2.4. Het hoger beroep van burgemeester en wethouders is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het beroep van de gebroeders A/B moet alsnog ongegrond worden verklaard.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietig de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 5 oktober 1999, AWB 98/6426 WRO 19;
III. verklaart het door de gebroeders A/B bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Groverrnan, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk
Lid van de enkelvoudige kamer
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2000
w.g. Groverman ambtenaar van Staat
Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,