Raad van State
199900826/1.
Datum uitspraak: 12 mei 2000
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] wonend te [woonplaats], appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 14 juni 1999 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Tegelen.
Bij besluit van 29 januari 1998 heeft de raad van de gemeente Tegelen (hierna: de gemeenteraad) een verzoek van appellant om schadevergoeding, als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), afgewezen.
Bij besluit van 24 september 1998 heeft de gemeenteraad het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 14 juni 1999, verzonden op 16 juni 1999, heeft de arrondissementsrechtbank te Roermond (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juni 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 3 september 1999 heeft de gemeenteraad van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 1999, waar appellant, vertegenwoordigd door mr E. Wiarda, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr C.H.J.M. Michels, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het hoger beroep betreft in de eerste plaats de afwijzing van het verzoek om vergoeding van schade tengevolge van het bestemmingsplan "De Drie Kronen". Appellant stelt dat zijn voormalige woning aan de [adres] tengevolge van dit bestemmingsplan een waardevermindering heeft ondergaan, omdat het bestemmingsplan voorziet in de aansluiting van het Zuiderbrugtracé op Rijksweg 772, welke weg vanaf Venlo dwars door Tegelen loopt (de Venloseweg), langs de woning van appellant. De gemeenteraad heeft zich, met overneming van het desbetreffende advies van de adviescommissie, ingesteld op grond van de Regeling nadeelcompensatie Rijkswaterstaat, op het standpunt gesteld dat de eventuele waardevermindering van de betrokken woning niet van duurzame aard is; aangelegd zal worden de zogenoemde Verbindingsweg Noord, die oostelijk om Tegelen zal lopen en de bebouwde kom van het verkeer zal ontlasten. Hij heeft verder laten meewegen dat een deel van de toegenomen verkeersdrukte op de Venloseweg als een normaal verschijnsel dient te worden beschouwd en aldus geen aanleiding kan vormen tot vergoeding van vermeend geleden of te lijden planschade. De gemeenteraad heeft ten slotte in aanmerking genomen dat een deel van de toegenomen verkeersdrukte valt toe te schrijven aan andere infrastructurele maatregelen.
2.2. Appellant betoogt met recht dat de rechtbank heeft miskend dat de gemeenteraad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat hij zijn woning begin 1997 heeft verkocht. Ook al wordt een eventuele waardevermindering van de woning, zoals de gemeenteraad stelt, in de toekomst ongedaan gemaakt door de aanleg van de Verbindingsweg Noord, dan betekent dit niet zonder meer dat zich bij appellant geen schade heeft voorgedaan, toen hij zijn onroerend goed verkocht; in de aan te bieden koopprijs zou het risico dat de verbindingsweg uiteindelijk niet zal worden aangelegd kunnen zijn verdisconteerd. Dat sprake is geweest van een dergelijke vermogensschade, heeft de gemeenteraad evenwel niet aannemelijk hoeven achten, nu de voor de aanleg van de Verbindingsweg Noord benodigde planologische maatregelen begin 1997 in werking waren getreden en uitvoering daarvan op dat moment binnen afzienbare termijn werd voorzien. De conclusie is dan ook dat het betoog van appellant er niet toe kan leiden dat het besluit 24 september 1998 en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
2.3. Appellant betoogt evenzeer tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de gemeenteraad bij het besluit van 24 september 1998 een afzonderlijke schadeloosstelling voor immateriële schade had moeten aanbieden. De gemeenteraad kon zich op het standpunt stellen dat de door appellant ondervonden hinder het normaal maatschappelijk risico niet te boven ging.
2.4. Appellant betoogt voorts met recht dat de toename van de verkeersintensiteit op de Venloseweg groter is dan de autonome groei van het wegverkeer en dat - anders dan de aangevallen uitspraak suggereert niet duidelijk is, aan welke andere infrastructurele maatregelen die toename kan worden worden toegeschreven. Nu het verzoek van appellant evenwel slechts betrekking heeft op vergoeding van schade ten gevolge van het bestemmingsplan "De Drie Kronen", en dit, zoals hiervoor is overwogen, kon worden afgewezen op de grond dat de aldus gestelde vermogensschade niet aannemelijk is, behoeven het verband tussen de toegenomen verkeersdrukte op de Venloseweg enerzijds en de autonome groei van het wegverkeer en eventuele andere infrastructurele maatregelen anderzijds en het oordeel van de rechtbank daarover - wat hier ook van zij - geen bespreking.
2.5. Het hoger beroep betreft in de tweede plaats de afwijzing van het verzoek om vergoeding van schade tengevolge van het bestemmingsplan "Bosserhof". Appellant stelt dat zijn voormalige woning aan de [adres] tengevolge van dit plan een waardevermindering heeft ondergaan, omdat zij onder het overgangsrecht is komen te vallen. Onder het "Uitbreidingsplan aanwijzende de bestemmingen in hoofdzaak" golden bij gebrek aan terzake opgestelde voorschriften alleen de bepalingen van de gemeentelijke bouwverordening.
2.6. De gemeenteraad heeft in navolging van het terzake uitgebrachte advies van de SAOZ in aanmerking genomen dat appellant enerzijds planologisch nadeel heeft ondervonden van het bestemmingsplan, omdat de bebouwingsmogelijkheden op zijn perceel minder ruim zijn dan krachtens de gemeentelijke bouwverordening was toegestaan, doch dat anderzijds voor de naastgelegen percelen een nieuwe planologische regeling tot stand is gekomen, waarbij de-bestaande bebouwings-mogelijkheden aanzienlijk zijn beperkt. Een en ander tegen elkaar afwegend, heeft de gemeenteraad zich, met overneming van het advies van de SAOZ, op het standpunt gesteld dat het onherroepelijk worden van het plan per saldo geen waardedrukkend effect heeft op appellants woning.
2.6.1. Appellant betoogt met succes dat de rechtbank, door dit standpunt van de gemeenteraad te aanvaarden, heeft miskend dat het van toepassing zijn van het overgangsrecht voor de koper van appellants woning zwaar zal kunnen wegen. Onder de werking van het overgangsrecht is het niet mogelijk om zonder meer een vergunning te verkrijgen voor een eventueel gewenste uitbreiding van de woning. Verder zijn er weliswaar mogelijkheden om op grond van het overgangsrecht een bouwvergunning te verkrijgen voor algehele nieuwbouw, doch binnen het appellant in eigendom toebehorende perceel kan hiervan, mede in aanmerking genomen de op de plankaart weergegeven bebouwingsgrenzen, niet of nauwelijks gebruik worden gemaakt. Dat appellant door deze combinatie van faktoren schade heeft geleden bij de verkoop van zijn woning, is dan ook, anders dan hiervoor overwogen onder 2.2.2., waar het ging om het effect van het Zuiderbrugtracé, niet zonder meer onaannemelijk. Derhalve mocht de gemeenteraad de gestelde waardevermindering niet passeren, zonder een taxatie-rapport te laten opstellen. Weliswaar valt door het bestemmingsplan "Bosserhof" het nadeel weg dat op de naastgelegen percelen aanzienlijke bebouwing kon worden opgericht, doch de gemeenteraad heeft onvoldoende gemotiveerd, dat dit de negatieve gevolgen van het overgangsrecht compenseert.
2.7. Gelet op het voorgaande, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van de gemeenteraad van 24 september 1998, voorzover dat strekt tot handhaving van de afwijzing van het verzoek tot vergoeding van schade tengevolge van het bestemmingsplan "Bosserhof", alsnog gegrond verklaren en dat besluit in zoverre wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen.
2.8. De gemeenteraad zal op na te melden wijze in de proceskosten worden verwezen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 14 juni 1999, 98/1017 WET RV;
III. verklaart het bij de rechtbank door appellant ingestelde beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Tegelen van 24 september 1998, voorzover dat strekt tot handhaving van de afwijzing van het schadeverzoek, verband houdende met het bestemmingsplan "Bosserhof" gegrond;
IV. vernietigt dat besluit in zoverre;
V. draagt de raad van de gemeente Tegelen op met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen;
VI. verklaart het bij de rechtbank door appellant ingestelde beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Tegelen van 24 september 1998 voor het overige ongegrond;
VII. veroordeelt de gemeente Tegelen in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 2.840,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan appellant te worden betaald; gelast dat de gemeente Tegelen aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal f 550,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr A. Kosto, en mr B. van Wagtendonk, Leden, in tegenwoordigheid van mr J.H.C.A. Muller, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Muller
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2000
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,