ECLI:NL:RVS:2000:AA6833

Raad van State

Datum uitspraak
25 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
H01.99.0140.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • J.H. Grosheide
  • J.A.M. van Angeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bestuursdwang voor illegale bouwwerken op camping

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, die op 9 december 1998 een beroep ongegrond verklaarde tegen een besluit van burgemeester en wethouders van Noordwijk. Dit besluit, genomen op 22 augustus 1997, hield in dat de appellant onder aanzegging van bestuursdwang werd aangesproken om een prefab-unit en een houten chalet van zijn perceel op de camping te verwijderen. De burgemeester en wethouders verklaarden het bezwaar van de appellant tegen dit besluit ongegrond op 24 februari 1998. De rechtbank oordeelde dat de bouwwerken niet als caravans konden worden aangemerkt en dat er derhalve een bouwvergunning vereist was. De appellant stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de prefab-unit en het chalet bouwvergunningplichtig waren en dat er geen sprake was van een fictieve acceptatie van de melding.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 februari 2000 behandeld. De appellant, bijgestaan door zijn advocaat, en de vertegenwoordiger van de burgemeester en wethouders waren aanwezig. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de bouwwerken niet onder de uitzonderingen van de Wet op de Openluchtrecreatie vielen en dat de burgemeester en wethouders bevoegd waren om bestuursdwang aan te zeggen. De Raad van State concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het bestuursorgaan zouden verplichten om af te zien van handhavend optreden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. Er werden geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

Raad van State
H01.99.0140.
Datum uitspraak: 25 mei 2000
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] te [woonplaats], appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 9 december 1998 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Noordwijk.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 augustus 1997 hebben burgemeester en wethouders van Noordwijk (hierna: burgemeester en wethouders) appellant onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven om een prefab-unit en houten chalet van het perceel [adres], plaatselijk bekend als camping "[camping]" te [plaats] te verwijderen.
Bij besluit van 24 februari 1998 hebben burgemeester en wethouders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van commissie bezwaar- en beroepschriften van 28 januari 1998, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 9 december 1998, verzonden op 15 december 1998, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 21 januari 1999, bij de Raad van State ingekomen op 22 januari 1999, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 augustus 1999. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 19 oktober 1999 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2000, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr J.J. Dekker, advocaat te Voorhout, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr D.J.T. van Rees, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de prefab-unit en het houten chalet ingevolge artikel 1, eerste lid, onder c, van de Wet op de Openluchtrecreatie (hierna: WOR) gebruikt kunnen worden als recreatief nachtverblijf, zodat ingevolge artikel 1, derde lid, van de WOR voor het plaatsen van deze bouwwerken geen bouwvergunning is vereist.
2.1.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat de prefab-unit en het chalet niet kunnen worden aangemerkt als een caravan in de zin van laatstgenoemd artikellid. Deze bouwwerken zijn derhalve bouwvergunningplichtig ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet (hierna: Wow). Voorts heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat, anders dan appellant betoogt, geen sprake kan zijn van een fictieve acceptatie van de melding als bedoeld in artikel 42, zesde lid, van de Wow.
2.2 Omdat de prefab-unit en het houten chalet zijn gebouwd in strijd met het in artikel 40, eerste lid, van de Wow neergelegde verbod waren burgemeester en wethouders bevoegd bestuursdwang aan te zeggen.
2.2.1. Appelant betoogt dat burgemeester en wethouders in redelijkheid van deze bevoegdheid geen gebruik hebben kunnen maken.
2.2.2. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen de illegale situatie. Een zodanig bijzonder geval doet zich echter niet voor. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van heden inzake no. H01.98.1160, moet worden geoordeeld dat geen concreet zicht op legalisering van de gewraakte bouwwerken bestaat. De voorgeschiedenis en de namens burgemeester en wethouders gedane toezegging dat de oprichting op de camping van twee stacaravans of daarmee gelijk te stellen gebouwen als receptie en beheerdersverblijf op enigerlei wijze zal worden toegestaan, waarnaar in de aangevallen uitspraak wordt verwezen en welke als vaststaand moet worden aangenomen, leveren - in aanmerking genomen dat de toezegging na het nemen van de beslissing op bezwaar is gedaan - niet een zodanig zwaarwegende omstandigheid op dat de bestuursdwangaanzegging in geding niet langer was gerechtvaardigd.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.H. Grosheide en mr. J.A.M. van Angeren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Groeneweg
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2000.
32-275.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,