199903535/1
Datum uitspraak: 29 mei 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant 1 en 2], beiden te [woonplaats], appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 5 november 19199 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Edam-Volendam.
Bij besluit van 5) september 1998 hebben burgemeester en wethouders van Edam-Volendam (hierna: burgemeester en wethouders) het bij besluit van 18 december 1996 ingestelde parkeerverbod, voorzover dat ziet op de straat gelegen langs de woningen [straat A] te [woonplaats], ingetrokken.
Bij besluit van 11 november 1998 hebben burgemeester en wethouders het bij voormeld besluit ingestelde parkeerverbod, voorzover betrekking hebbend op het 6 meter brede gedeelte van de straat [straat B] tussen de nummers 7 en 26 te [woonplaats], ingetrokken.
Bij besluit van 15 februari 1999 hebben burgemeester en wethouders de tegen de besluiten van 9 september 1998 en 11 november 1998 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 november 1999, verzonden op 9 november 1999, heeft de arrondissementsrechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard voorzover dat is gericht tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar van appellanten tegen het besluit van 11 november 1998, de beslissing op bezwaar in zoverre vernietigd, het bezwaar van appellanten tegen het besluit van 11 november 1998 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 2 december 1999, bij de Raad van State ingekomen op 6 december 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 maart 2000 hebben burgemeester en wethouders een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2000, waar appellant [appellant 1] in persoon, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door B.P. Kuijper, zijn verschenen.
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in haar uitspraak van 3 juli 1998, inzake no. H01.97.0795 (AB 1998, 332), is met het stellen van het vereiste van het zijn van belanghebbende een zekere begrenzing beoogd ten aanzien van de mogelijkheid tegen een besluit bezwaar te maken en beroep in te stellen. Dat geldt ook voor besluiten van algemene strekking, waarbij de belangen van (zeer) velen kunnen zijn betrokken. Het is niet de bedoeling van de wetgever geweest beroep open te stellen voor een ieder. Mede gelet daarop heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat appellanten niet zijn aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij het besluit van 11 november 1998 en dat burgemeester en wethouders hun bezwaar tegen dat besluit deswege niet-ontvankelijk hadden moeten verklaren.
2.2. De Afdeling kan zich eveneens verenigen met het oordeel van de rechtbank dat er geen grond is voor de conclusie dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid hebben kunnen komen tot hun besluit van 9 september 1998. Aan burgemeester en wethouders komt een ruime beoordelingsmarge toe, waar het betreft het op basis van gewijzigde inzichten bijstellen van hun beleid met betrekking tot parkeerverboden. De uitspraak van de Afdeling van 17 juli 1998, AB 1998, 343, heeft niet het gevolg dat appellanten daaraan zouden willen verbinden. Die uitspraak strekte tot vernietiging van een uitspraak van de rechtbank van 14 maart 1997, voorzover daarbij de vernietiging van een besluit van burgemeester en wethouders van 17 december 1996 niet is beperkt tot het parkeerverbod voor het weggedeelte "[straat]" van wijk [wijk] 7. Dit betekent evenwel niet dat het parkeerverbod in de wijken [wijk] 7 en 8, voorzover dat niet in geschil was en als gevolg van die uitspraak van de Afdeling in stand is gebleven, niet nadien zou kunnen worden ingetrokken.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Dom Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. F.P. Zwart, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2000
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,