ECLI:NL:RVS:2000:AA6841

Raad van State

Datum uitspraak
5 juni 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
199903929/1.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • J.H.B. van der Meer
  • J.A.M. van Angeren
  • S.W. Schortinghuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing goedkeuring plan voor islamitische basisschool in Den Haag

In deze zaak heeft de Raad van State op 5 juni 2000 uitspraak gedaan over het beroep van de burgemeester en wethouders van Den Haag tegen de afwijzing van de goedkeuring van een plan voor een islamitische basisschool. Het plan, dat was ingediend door de raad van de gemeente Den Haag, betrof de oprichting van een basisschool met een stichtingsnorm van 333 leerlingen in het stadsdeel Laak, met als startdatum 1 augustus 2000. De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen had op 19 november 1999 goedkeuring aan dit plan onthouden, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat de school gedurende de vereiste periode van vijf jaar en daarna vijftien jaar het benodigde aantal leerlingen zou behalen.

De appellanten, vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente, voerden aan dat de prognoses aangaven dat de stichtingsnorm in de eerste vijf jaar wel gehaald zou worden, maar dat het aantal leerlingen daarna zou schommelen tussen 313 en 332. Ze stelden dat een weigering op basis van deze geringe afwijking een te rigide toepassing van de wet was. De Raad van State oordeelde echter dat de school niet voldeed aan de criteria van de Wet op het primair onderwijs (WPO) en dat de Staatssecretaris terecht goedkeuring had onthouden. De Raad benadrukte dat de wet dwingend is en dat er geen ruimte is voor afwijkingen van de stichtingsnorm.

Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de Staatssecretaris. Er werden geen proceskosten vergoed, aangezien er geen termen voor waren. Deze uitspraak onderstreept de strikte toepassing van de wetgeving omtrent de oprichting van nieuwe scholen en de noodzaak om aan de stichtingsnormen te voldoen.

Uitspraak

Raad van State
199903929/1.
Datum uitspraak: 5 JUNI 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Den Haag, appellanten, en
de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 1999 heeft de raad der gemeente Den Haag (hierna: de raad) vastgesteld het Plan van nieuwe scholen 2000-2001, 2001-2002 en 2002-2003 met daarop een Islamitische basisschool uitgaande van de Stichting Islamitische Onderwijsgroep Nederland voor ten minste 333 leerlingen in het voedingsgebied Laakkwartier/Spoorwijk (stadsdeel Laak), te starten op 1 augustus 2000.
Bij besluit van 19 november 1999 heeft verweerder aan dit plan van scholen goedkeuring onthouden.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 23 december 1999, bij de Raad van State ingekomen op 27 december 1999, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 februari 2000 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2000, waar appellanten, vertegenwoordigd door drs. J. Bartelds en mr. drs. A.C.B. van Dam, ambtenaren der gemeente, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.Y. van Hattum, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen. Tevens is gehoord A.H. Jarmohamed, coördinator van SION.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 19 november 1999 heeft verweerder goedkeuring onthouden aan het bij besluit van 1 juli 1999 door de raad der gemeente Den Haag vastgestelde Plan van scholen voor de periode 2000-2003 waarop voorkomt de basisschool, uitgaande van de Stichting Islamitische Onderwijsgroep Nederland, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat deze school overeenkomstig de artikelen 77 en 78 van de Wet op het primair onderwijs zal worden bezocht door het ingevolge artikel 77 vereiste aantal leerlingen.
2.2. Ingevolge artikel 77, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de WPO) neemt de gemeenteraad een bijzondere school in eik geval in het plan op, indien op grond van de bij het verzoek overgelegde gegevens aannemelijk is dat zij binnen vijf jaar vanaf de datum van ingang van de bekostiging en voorts gedurende vijftien jaar na die periode van vijf jaar zal worden bezocht door ten minste het aantal leerlingen dat overeenkomt met de voor de gemeente geldende stichtingsnorm.
De stichtingsnorm voor de gemeente Den Haag bedraagt 333 leerlingen.
Ingevolge artikel 79, vierde lid, aanhef en onder b.1o, van de WPO onthoudt de Minister zijn goedkeuring voorzover op grond van de bij het verzoek om goedkeuring overgelegde gegevens niet aannemelijk is dat een school overeenkomstig de artikelen 77 en 78 zal worden bezocht door het ingevolge artikel 77 vereiste aantal leerlingen.
2.3. Appellanten hebben aangevoerd dat volgens de prognose de stichtingsnorm in de eerste vijf jaren wel gehaald wordt doch dat het aantal leerlingen tussen 2002 en 2010 zal schommelen tussen 313 en 332, hetgeen resulteert in een afwijking van de stichtingsnorm van maximaal zes procent. Een weigering tot stichten van een basisschool op grond van dit verschil is een te formalistische en rigide toepassing van prognosecijfers en van de bedoeling van de wetgever met betrekking tot nieuwe scholen, aldus appellanten.
2.4. Niet in geschil is, dat de school niet gedurende vijftien jaar na de periode van vijf jaar na ingang van de bekostiging zal worden bezocht door tenminste 333 leerlingen. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de gewenste school niet voldoet aan de criteria van artikel 77, eerste lid, van de WPO en derhalve op goede gronden goedkeuring aan het plan van scholen onthouden. Het betoog van appellanten dat slechts sprake is van een geringe afwijking en dat een weigering tot stichten van een basisschool op grond van dit verschil een te formalistische en rigide toepassing van prognosecijfers en van de bedoeling van de wetgever met betrekking tot nieuwe scholen is, kan niet worden gevolgd. Gelet op de dwingende en niet voor meerdere uitleg vatbare bewoordingen van artikel 79, vierde lid, van de WPO dient verweerder immers in de in deze bepaling genoemde gevallen zonder meer goedkeuring aan het plan van scholen te onthouden.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. J.A.M. van Angeren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2000
66-284
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,