199900840/1.
Datum uitspraak: 1 augustus. 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. burgemeester en wethouders van Dalfsen en
2. [appellant] B.V. te [vestigingsplaats], appellanten,
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 20 mei 1999 in het geding tussen:
[bezwaarde] te [woonplaats]
burgemeester en wethouders van Dalfsen.
Bij besluit van 25 november 1997 hebben burgemeester en wethouders van Dalfsen (hierna: burgemeester en wethouders) aan appellante sub 2 onder verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) bouwvergunning verleend voor het oprichten van een werkplaats op het perceel aan de [adres] te [plaats], gemeente Dalfsen.
Bij besluit van 29 april 1998 hebben burgemeester en wethouders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 20 mei 1999, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 29 april 1998 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben burgemeester en wethouders bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juni 1999, en appellante sub 2 bij brief van 30 juni 1999, bij de Raad van State ingekomen op 1 juli 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 20 december 1999 heeft [bezwaarde] een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2000, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door S. Volkerink en B. Spies, beiden ambtenaar der gemeente, appellante sub 2, vertegenwoordigd door mr S.J.T. Homan, advocaat te Zwolle, en [bezwaarde], vertegenwoordigd door mr S. Maakal, advocaat te Kampen, zijn verschenen.
2.1. Appellanten hebben in hoger beroep gemotiveerd betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid de omstreden vrijstelling hebben kunnen verlenen.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Hoonhorst-dorp" rust op het bouwperceel de bestemming "doeleinden van landschaps- en natuurbehoud, categorie NG (natuurgebied)". Vast staat dat het onderhavige bouwplan strijdig is met het bestemmingsplan. Bij het verlenen van de vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO hebben burgemeester en wethouders gebruik gemaakt van daartoe door gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: gedeputeerde staten) bij besluit van 11 november 1997 afgegeven verklaringen van geen bezwaar (hierna: de verklaringen van geen bezwaar). Ten tijde van de beslissing op bezwaar was aan de wettelijke vereisten voor het volgen van de anticipatieprocedure voldaan.
2.3. Naar liet oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid de omstreden vrijstelling hebben kunnen verlenen, omdat ten tijde van de beslissing op bezwaar geen sprake was van een voldoende uitgewerkt toekomstig planologisch kader om het volgen van de anticipatieprocedure te kunnen rechtvaardigen. De rechtbank is daarbij op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat de inbreuk op het ter plaatste geldende planologische regime en de planologische uitstraling van het bouwwerk aanzienlijk van omvang is en dat er ten tijde van de beslissing op bezwaar geen sprake was van een planologisch toetsingskader van enige betekenis.
Hoewel de oprichting van de werkplaats niet zonder urgentie kon worden geacht - er is een reële behoefte aan (extra) opslagruimte - is niet gebleken dat de uitvoering van het bouwplan zodanig spoedeisend was dat een meer uitgewerkt planologisch kader niet behoefde te worden gevergd.
2.4. De Afdeling verenigt zich evenwel niet met het oordeel van de rechtbank dat de verklaringen van geen bezwaar strekken tot afwijking van het in het streekplan West-Overijssel (hierna: het streekplan) neergelegde ruimtelijke beleid en dat deze betrekking hebben op een andere en geringere planologische inbreuk dan waarvan in werkelijkheid sprake is en derhalve evenmin met het oordeel van de rechtbank dat burgemeester en wethouders de vrijstelling daarom niet mochten verlenen.
2.4.1. Het perceel waarop het bouwplan zal worden gerealiseerd, is in het streekplan gelegen binnen de zone "landelijk gebied II". Als van wezenlijk belang zijnde beslissing geldt volgens paragraaf 4.2.4 van het streekplan dat de voorkomende natuurwaarden moeten worden behouden. Als niet van wezenlijk belang zijnde beslissing geldt binnen deze zone dat het accent ligt op behoud en ontwikkeling van natuurwaarden van - onder meer - bosjes.
Gedeputeerde staten zijn - gelet op artikel 4a, achtste lid, van de WRO - slechts bevoegd van de niet van wezenlijk belang zijnde gedeelten van het streekplan af te wijken. Ingevolge paragraaf 5.4.2 van het streekplan dient in geval dat van een dergelijk gedeelte van het streekplan wordt afgeweken wel de daarbij nader aangegeven procedure te worden gevolgd.
Vast staat dat de in paragraaf 5.4.2. van het streekplan nader aangegeven procedure niet is gevolgd.
Ingevolge het streekplan zijn ruimtelijke ingrepen mogelijk voor zover daarbij geen afbreuk wordt gedaan aan aanwezige natuurwaarden. Deze ingrepen zijn mogelijk zonder het volgen van de in paragraaf 5.4.2. van het streekplan nader aangegeven procedure indien geen afbreuk wordt gedaan aan aanwezige natuurwaarden van onder meer bosjes.
Vast staat dat ten behoeve van de realisering van het bouwplan een hoeveelheid bos van circa 0,1 ha moet worden gekapt. Het perceel waar het bosje is gelegen is gesitueerd aansluitend aan de kern Hoonhorst in een gebied dat een overgang vormt van "stedelijke bebouwing" naar "landelijk gebied". De zijde van het bosje dat wordt gekapt grenst aan een perceel met een bedrijfsbestemming en bedrijfsbebouwing en is omgeven door woonbebouwing. De niet aan de bebouwing grenzende randen van het bosje blijven ongewijzigd. In een brief van gedeputeerde staten van 14 november 1996 is aangegeven dat de afdeling landelijk gebied heeft geconstateerd dat de kwaliteit van het te kappen deel van het bosje niet groot is en dat het verlies van nog geen 0,1 ha bos van lage kwaliteit aanvaardbaar is als dit gedeelte elders wordt gecompenseerd. Dit standpunt wordt onderschreven door de vertegenwoordiger van het ministerie van landbouw, natuurbeheer en visserij, de inspecteur van de Ruimtelijke Ordening en de Federatie van natuur- en milieuorganisaties in Overijssel. Met betrekking tot de compensatie van het bosje elders is ter zitting onweersproken gesteld dat aan appellante sub 2 een afdwingbare herplantplicht is opgelegd.
Gelet op het vorenstaande kan niet staande worden gehouden dat gedeputeerde staten zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat op het perceel niet zodanige natuurwaarden in geding zijn dat van de kap van het bosje en de realisering van het bouwplan dient te worden afgezien en dat daartoe derhalve kon worden overgegaan zonder dat de in paragraaf 5.4.2 bedoelde procedure wordt gevolgd.
De verklaringen van geen bezwaar strekken dan ook niet tot afwijking van het streekplan.
2.4.2. Vast staat dat de aanvraag om de verklaringen van geen bezwaar geen volledig en juist beeld bood van de situatie waar het om gaat. Niettemin is op grond van de door burgemeester en wethouders overgelegde stukken voldoende aannemelijk gemaakt dat gedeputeerde staten bij het nemen van hun besluiten omtrent de afgifte van de verklaringen van geen bezwaar wel volledig en juist over die situatie waren geïnformeerd. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat er verklaringen van geen bezwaar zijn afgegeven voor een ander doel dan waarvoor zij door burgemeester en wethouders zijn gebruikt.
2.5. Gelet op hetgeen in overweging 2.3. is overwogen, heeft de rechtbank de beslissing op bezwaar terecht vernietigd.
2.6. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr P.J.J. van Buuren en mr C.A. Terwee-van Hilten, leden, in tegenwoordigheid van mr E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2000
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,