ECLI:NL:RVS:2000:AA6978

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
199901498/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • J.H. Grosheide
  • C.A. Terwee-van Hitten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzameling textiel door Coöperatie ST&T U.A. tegen burgemeester en wethouders van Purmerend

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van Coöperatie ST&T U.A. te Schiedam tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 16 juni 1999. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard tegen het besluit van burgemeester en wethouders van Purmerend, waarin hen werd opgedragen het inzamelen van textiel in de gemeente te staken en de daarvoor geplaatste inzamelmiddelen te verwijderen. Dit besluit was genomen op basis van artikel 72 van de Algemene Plaatselijke Verordening Purmerend 1993, dat het zonder vergunning houden van een openbare inzameling verbiedt.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 20 april 2000 behandeld. Appellante stelde dat de rechtbank had miskend dat artikel 72 niet van toepassing was op commerciële inzamelingsactiviteiten. De Raad van State oordeelde echter dat de tekst van artikel 72 geen onderscheid maakt tussen liefdadige en commerciële inzamelingen. De Afdeling concludeerde dat appellante voor haar inzamelactiviteiten een vergunning nodig had en dat burgemeester en wethouders bevoegd waren tot het opleggen van bestuursdwang.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op het beleid van burgemeester en wethouders rechtvaardigden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er waren geen termen voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep.

Uitspraak

Raad van State
199901498/1.
Datum uitspraak: 10 juli 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Coöperatie ST&T U.A. te Schiedam, appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 16 juni 1999 in het geding tussen: appellante en burgemeester en wethouders van Purmerend.
1 . Procesverloop
Bij besluit van 23 maart 1998 hebben burgemeester en wethouders van Purmerend (hierna: burgemeester en wethouders) appellante, onder aanzegging van bestuursdwang, aangeschreven het inzamelen van textiel in de gemeente Purmerend te staken en de voor dat doel geplaatste inzamelmiddelen (containers) te verwijderen.
Bij besluit van 7 oktober 1998 hebben burgemeester en wethouders het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 16 juni 1999, verzonden op 21 juni 1999, heeft de arrondissementsrechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 augustus 1999, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 31 augustus 1999. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 7 januari 1999 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2000, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J.G.M. Roijers, advocaat te Rotterdam, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door C.J.A. de Haan-de Jong en K. Mol, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 72, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Purmerend 1993 (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een openbare inzameling van geld of zaken te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden. Ingevolge het tweede lid wordt onder een inzameling van geld of zaken, bedoeld in het eerste lid, mede verstaan het bij het aanbieden van bonnen, speldjes, geschreven of gedrukte stukken, snuisterijen en versnaperingen, alsmede van andere dergelijke zaken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of zaken, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Artikel 72 is voorzien van het kopje "Inzameling van geld of zaak" en geplaatst in Hoofdstuk 4 "Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente", Afdeling 2 "Collecteren, standplaatsen en snuffelmarkten".
2.2. Het betoog van appellante dat de rechtbank heeft miskend dat artikel 72, eerste lid, niet ziet op commerciële inzamelingsactiviteiten als door haar verricht, faalt. De tekst van deze bepaling biedt geen aanknopingspunt voor een onderscheid tussen liefdadige en commerciële inzamelingen en ziet dan ook letterlijk genomen op beide. In het tweede lid valt geen beperking van het toepassingsbereik van het eerste lid te lezen, zodat, anders dan appellante stelt, uit het tweede lid niet volgt dat artikel 72 alleen ziet op liefdadige inzamelingen. Evenmin valt uit de toelichting af te leiden dat commerciële activiteiten niet onder deze bepaling vallen. Ook de plaatsing in Hoofdstuk 4, Afdeling 2, van de APV biedt geen grond om te oordelen dat commerciële inzamelingen niet onder artikel 72, eerste lid, begrepen zijn.
2.2.1. Gelet op het vorenstaande dient appellante voor haar inzamelactiviteiten in Purmerend te beschikken over de ingevolge artikel 72, eerste lid, vereiste vergunning. Nu zij daarover niet beschikt, waren burgemeester en wethouders bevoegd tot de bestuursdwangaanschrijving.
2.3. Alleen in bijzondere gevallen kan van een bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen de illegale situatie. Van een bijzonder geval kan sprake zijn indien legalisering voor de hand ligt.
2.3.1. Het vanaf 1 januari 1998 door burgemeester en wethouders gehanteerde beleid strekt ertoe dat inzamelingsvergunningen voor textiel alleen worden verleend aan de Purmerendse verenigingen en scholen die voorheen beschikten over een vergunning voor het inzamelen van oud-papier. De achtergrond van dit beleid is, zoals burgemeester en wethouders hebben uiteengezet, het in 1996 door de gemeenteraad genomen besluit tot het invoeren van een inzamelingssysteem voor huishoudelijk afval met een duo-bak voor GFT en restafval en de huis-aan-huis inzameling van oud-papier door de gemeente. Met hun beleid beogen burgemeester en wethouders te bewerkstelligen dat zo min mogelijk textiel bij het gewone huishoudelijk afval wordt aangeboden. Zij hebben zich voorgenomen na een proefperiode de resultaten van het beleid te evalueren en naar aanleiding daarvan het beleid eventueel te wijzigen.
2.3.2. Anders dan appellante heeft betoogd, bestaat geen grond voor het oordeel dat burgemeester en wethouders dit beleid, dat door hen is gehanteerd bij de beantwoording van de vraag of alsnog legalisering mogelijk is van de gewraakte inzamelingsactiviteiten, niet bij de toepassing van artikel 72 mogen betrekken. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat bij de vergunningverlening ingevolge artikel 72 het aspect van doelmatige verwijdering van afvalstoffen niet buiten beschouwing behoeft te worden gelaten. Dat, zoals appellante heeft gesteld, in de stukken die aan het hiervoor omschreven beleid ten grondslag liggen niet wordt verwezen naar artikel 72 leidt niet tot een ander oordeel. De in het kader van de toepassing van artikel 72 gekozen systematiek voor het inzamelen van textiel is immers uiteraard niet zonder betekenis voor de inzameling van huishoudelijk afval, nu verwacht kan worden dat een niet doelmatige inzameling van textiel ertoe zal leiden dat dit eerder bij het huishoudelijk restafval zal worden aangeboden.
De Afdeling acht het verder niet onaannemelijk dat de beperking van de vergunningverlening tot de Purmerendse instellingen voorshands nodig is voor een geordend verloop van de inzameling. Mede in het licht van de omstandigheid dat die instellingen vóór 1 januari 1998 beschikten over de vergunningen voor het inzamelen van oud-papier, acht de Afdeling het beleid niet kennelijk onredelijk.
2.3.3. Burgemeester en wethouders hebben, ook in de beslissing op bezwaar, hun beleid duidelijk uiteengezet. Derhalve kan niet staande worden gehouden dat zij op dit punt in de motivering van dat besluit zijn tekortgeschoten. Daarbij heeft appellante geen omstandigheden naar voren gebracht die burgemeester en wethouders dienden te nopen tot een nadere afweging of er aanleiding bestond een inbreuk toe te staan op hun beleid.
2.3.4. De conclusie is dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan burgemeester en wethouders niet in redelijkheid tot handhaving van de bestuursdwangaanschrijving hebben kunnen besluiten.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Korthals Altes, Voorzitter, en mr. J.H. Grosheide en mr. C.A. Terwee-van Hitten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Korthals Altes w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2000
27. Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,