ECLI:NL:RVS:2000:AA7020

Raad van State

Datum uitspraak
11 augustus 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
199900998/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W.M.G. Eekhof-de Vries
  • C. de Gooijer
  • C.A. Terwee-van Hilten
  • H.W. Groeneweg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering verklaring van geen bezwaar voor woningbouw in Ter Sype

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de burgemeester en wethouders van Loosdrecht en de besloten vennootschap Lithos Bouw B.V. tegen de weigering van de gedeputeerde staten van Utrecht om een verklaring van geen bezwaar af te geven voor de bouw van 212 woningen in Ter Sype. De gedeputeerde staten hadden op 30 september 1997 medegedeeld dat de gevraagde verklaring van geen bezwaar moest worden geacht te zijn geweigerd, en dit werd later bevestigd in een besluit van 13 januari 1998. De rechtbank te Utrecht verklaarde de beroepen van appellanten op 23 juni 1999 ongegrond, waarna zij hoger beroep instelden bij de Raad van State.

De Raad van State overweegt dat de gedeputeerde staten zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat de weigering van de verklaring van geen bezwaar in overeenstemming is met het streekplan. Appellanten betoogden dat er een in rechte te honoreren verwachting was gewekt dat medewerking zou worden verleend aan de bouw, maar de Raad van State oordeelt dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor dit oordeel. De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigt de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden, en oordeelt dat de hoger beroepen ongegrond zijn. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 11 augustus 2000. De betrokken partijen zijn vertegenwoordigd door hun advocaten en ambtenaren tijdens de zitting op 18 mei 2000.

Uitspraak

Raad vanState
199900998/1
Datum uitspraak: 11 augustus. 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. burgemeester en wethouders van Loosdrecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Lithos Bouw B.V." en de commanditaire vennootschap "Ter Sype", beide zetelend te Barneveld,
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 23 juni 1999 in het geding tussen:
appellanten
en
gedeputeerde staten van Utrecht.
1 Procesverloop
Bij brief van 30 september 1997 hebben gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: gedeputeerde staten) de mededeling aan appellanten gedaan dat ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) de gevraagde verklaring van geen bezwaar moet worden geacht te zijn geweigerd.
Bij besluit van 13 januari 1998 hebben gedeputeerde staten de daartegen gemaakte bezwaren gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard en de gevraagde verklaring van geen bezwaar alsnog op materiële gronden geweigerd. Dit besluit en het advies van de Adviescommissie Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting van 22 december 1997, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 23 juni 1999, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) de tegen dit besluit door appellanten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten sub 1 bij brief van 6 juli 1999, bij de Raad van State ingekomen op 9 juli 1999, en appellanten sub 2 bij brief van 3 augustus 1999, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 1999, hoger beroep ingesteld. Appellanten sub 1 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 5 augustus 1999. Appellanten sub 2 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 2 september 1999. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brieven van 26 oktober 1999 hebben [memorant 1] e.a. een memorie ingediend. Voorts hebben [memorant 2] B.V., [memorant 3] en appellanten sub 1 memories ingediend bij brieven van respectievelijk 2 november 1999, 19 november 1999 en 2 mei 2000.
Bij brief van 16 november 1999 hebben gedeputeerde staten een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2000, waar appellanten sub 1, vertegenwoordigd door mr. M.J. Jacobs, advocaat te Amsterdam, R.P. Enserinck, wethouder, en H.J.W. van Emmerik, ambtenaar van de gemeente, appellanten sub 2, vertegenwoordigd door mr. A.A. Robbers, advocaat te Kampen, en gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. W.G. Takken, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Namens [memorant 2] B.V. hebben H.A. Meindersma en S.J. van Gelder het woord gevoerd.
Voorts is [memorant 1] verschenen.
2 Overwegingen
2.1. Appellanten handhaven in hoger beroep hun betoog dat ertoe strekt dat gedeputeerde staten, door de gevraagde verklaring van geen bezwaar voor de bouw van 212 woningen in Ter Sype te weigeren, een besluit hebben genomen dat in strijd is met het streekplan.
2.2. Ten aanzien van woningbouw in Ter Sype is in het Streekplan Utrecht (hierna: het streekplan) onder meer het volgende bepaald:
"Het plan Ter Sype in het zuidwesten van de kern Nieuw-Loosdrecht bevat de belangrijkste restcapaciteit voor woningbouw. Vanwege de geluidhinder van het vliegveld Hilversum zijn er beperkingen ten aanzien van geluidgevoelige bestemmingen. Daarom kunnen in Ter Sype tot aan het jaar 2000 niet meer dan ongeveer 220 woningen worden gebouwd.".
2.3. Anders dan appellanten leest de Afdeling in deze passage niet dat daarin definitief en ondubbelzinnig is vastgelegd dat bedoelde restcapaciteit zonder beperkingen beschikbaar is en zal blijven voor woningbouw. Het benutten van deze restcapaciteit is daarbij in verband gebracht met de geluidhinder die het gevolg is van de aanwezigheid van het vliegveld Hilversum. Gedeputeerde staten hebben zich ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar op het standpunt gesteld dat moet worden aangenomen dat in verband met de toekomstige geluidzonering rond het vliegveld Hilversum woningbouw op de bedoelde locatie niet langer tot de mogelijkheden behoort. Er is geen grond om te oordelen dat gedeputeerde staten zich niet in redelijkheid op dit standpunt hebben kunnen stellen.
Daarbij is in aanmerking genomen dat zij naar aanleiding van de brief van de Minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) van 1 mei 1996 en het zogenoemde Bestuurlijk overleg zonering vliegveld Hilversum, voldoende aanknopingspunten hadden om aan te nemen dat de voorziene woningen binnen de wettelijke bkI-zone rond het vliegveld zouden komen te liggen.
2.4. Gelet op het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat gedeputeerde staten, door in verband met de vast te stellen geluidzone de gevraagde verklaring van geen bezwaar te weigeren, in strijd hebben gehandeld met het streekplan.
2.5. Appellanten hebben voorts betoogd dat door gedeputeerde staten de in rechte te honoreren verwachting is gewekt dat medewerking zou worden verleend aan de bouw van 220 woningen in Ter Sype.
2.6. Dit betoog faalt. Zoals hiervoor onder 2.3 is overwogen, bevat het streekplan geen definitieve beslissing omtrent de bebouwingsmogelijkheden in het betrokken plandeel. Bij brief van 16 januari 1996 is er voorts namens gedeputeerde staten op gewezen dat naarmate de procedure tot vaststelling van de geluidzone van het vliegveld vordert, de ruimte om een verklaring van geen bezwaar af te geven wordt beperkt. Vast staat voorts dat geruime tijd voorafgaand aan de indiening van het verzoek om afgifte van een verklaring van geen bezwaar reeds van de bezwaren van de Minister tegen de gewenste woningbouw was gebleken. Ook overigens bestaan onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat door gedeputeerde staten de in rechte te honoreren verwachting is gewekt dat ten behoeve van het voorliggende bouwplan een verklaring van geen bezwaar zou worden afgegeven.
2.7. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden, te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W.M.G. Eekhof-de Vries, Voorzitter, en mr. C. de Gooijer en mr. C.A. Terwee-van Hilten, Leden, en mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
Bij verhindering van
de ambtenaar van Staat:
w.g. Eekhof-de Vries w.g. mr. M. Groverman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2000
32-275.
Verzonden: