ECLI:NL:RVS:2000:AA7175

Raad van State

Datum uitspraak
31 augustus 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
199900992/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.M. Boll
  • P.J.J. van Buuren
  • F.P. Zwart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek tot bestuursdwang voor het verwijderen van een schuur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant A tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 14 mei 1999. Appellant had het dagelijks bestuur van het waterschap De Dommel verzocht om X onder aanzegging van bestuursdwang aan te schrijven tot het verwijderen van een schuur op diens perceel. Het dagelijks bestuur heeft dit verzoek op 14 mei 1996 afgewezen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 14 mei 1999 het beroep van appellant deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 29 juni 2000 ter zitting behandeld. Appellant kwam op tegen de wijze waarop de rechtbank toepassing heeft gegeven aan artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank had vastgesteld dat bij de beslissing op bezwaar van 12 november 1996 ook was beslist op het verzoek van appellant om X aan te schrijven. De rechtbank heeft dit verzoek als een primair besluit aangemerkt en het beroepschrift ter verdere behandeling als bezwaarschrift doorgezonden aan het dagelijks bestuur.

De Raad van State oordeelt dat de rechtbank terecht heeft gehandeld. Het voorschrift van artikel 6:15 Awb dat zo spoedig mogelijk moet worden doorgezonden, betekent niet dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld door eerst bij de aangevallen uitspraak tot doorzending over te gaan. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep.

Uitspraak

Raad van State
199900992/1.
Datum uitspraak: 31 augustus 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
A te B, appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 14 mei 1999 in het geding tussen:
appellant
en
het dagelijks bestuur van het waterschap De Dommel te Boxtel.
1 Procesverloop
Bij brief van 20 januari 1996 heeft appellant het dagelijks bestuur van het waterschap De Dommel (hierna: het dagelijks bestuur) verzocht om X (hierna:X) onder aanzegging van bestuursdwang aan te schrijven de op diens perceel […] te D geplaatste schuur te verwijderen.
Bij besluit van 14 mei 1996 heeft het dagelijks bestuur dit verzoek afgewezen.
Bij besluit van 12 november 1996 heeft het dagelijks bestuur het door appellant hiertegen bij brief van 23 juni 1996 gemaakte bezwaar deels niet-ontvankeiijk en deels ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 14 mei 1999, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door appellant tegen dit besluit ingestelde beroep deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 6 juli 1999, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 1999, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 augustus 1999. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 2 december 1999 heeft het dagelijks bestuur een memorie van antwoord ingediend.
Bij brief van 20 oktober 1999 heeft X, als partij, een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2000, waar appellant in persoon en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door A.P.J. van Leengoed, H.A.J.M. Vorstenbosch en V.H. Valstar, allen ambtenaar bij het waterschap, zijn verschenen. Tevens is gehoord X , vertegenwoordigd door mr H.G.M. van der Westen, advocaat te Eindhoven.
2. Overwegingen
2.1.1. In hoger beroep komt appellant in de eerste plaats op tegen de wijze waarop de rechtbank bij de aangevallen uitspraak toepassing heeft gegeven aan artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2.1.2. Bij deze uitspraak heeft de rechtbank terecht en op goede gronden vastgesteld dat bij de beslissing op bezwaar van 12 november 1996 tevens is beslist op het in het bezwaarschrift van appellant van 23 juni 1996 neergelegde verzoek aan het dagelijks bestuur om X onder aanzegging van bestuursdwang aan te schrijven de door hem in de watergang aan het perceel […] aangebrachte beschoeiing te verwijderen. De rechtbank heeft dit besluit terecht als een primair besluit aangemerkt en het beroepschrift - voor zover het tegen dit besluit is gericht met toepassing van artikel 6:15 van de Awb ter verdere behandeling als bezwaarschrift doorgezonden aan het dagelijks bestuur.
2.1.3. Dat artikel 6:15, eerste lid, van de Awb voorschrijft dat zo spoedig mogelijk wordt doorgezonden maakt - anders dan appellant heeft aangevoerd - niet dat de rechtbank door eerst bij de aangevallen uitspraak tot doorzending van het als bezwaarschrift aan te merken deel van het beroepschrift aan het dagelijks bestuur over te gaan in strijd met artikel 6:15 van de Awb heeft gehandeld. In het geval - zoals te dezen - geen sprake is van een kennelijk ten onrechte bij de rechtbank ingediend beroepschrift ligt het in de rede dat de rechtbank daarover uitdrukkelijk uitspraak doet. Gelet op de daarbij gegeven overwegingen begrijpt de Afdeling de aangevallen uitspraak, waarin de rechtbank daarbij het aan de orde zijnde deel van het beroepschrift niet-onvankelijk heeft verklaard, aldus dat deze strekt tot de onbevoegdverklaring van de rechtbank.
2.2. Gegeven het feit dat bij besluit van 13 augustus 1996 aan X de voor de reeds opgerichte schuur op grond van artikel Dl 9 van de Verordening waterhuishouding Noord-Brabant en artikel 13, eerste lid, van de Keur van het Waterschap De Dommel 1988 vereiste ontheffing is verleend en deze daarover ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar van 12 november 1996 beschikte, was het dagelijks bestuur niet bevoegd betrokkene met toepassing van artikel 61 van de Waterschapswet onder aanzegging van bestuursdwang aan te schrijven deze te verwijderen.
De rechtbank heeft zulks terecht en op goede gronden vastgesteld.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. F.P. Zwart, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2000
47. Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,