ECLI:NL:RVS:2000:AA7244

Raad van State

Datum uitspraak
15 augustus 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
199902326/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit tot sloop van een zonder bouwvergunning gebouwde mestkelder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen, die op 12 augustus 1999 een beroep tegen een besluit van burgemeester en wethouders van Epe ongegrond verklaarde. Dit besluit, genomen op 10 december 1997, verplichtte appellant om een zonder bouwvergunning gebouwde mestkelder op zijn perceel te slopen, op straffe van een dwangsom. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd op 16 juli 1998 ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 12 augustus 1999.

Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij betoogde dat de mestkelder geen bouwwerk is waarvoor een bouwvergunning vereist is. De Raad van State heeft de zaak op 20 juni 2000 behandeld, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. J.M.T. Coffeng. De Raad overwoog dat de mestkelder, bestaande uit een betonnen plaat met een opstaande rand, een plaatsgebonden karakter heeft en derhalve als bouwwerk moet worden aangemerkt. Het argument van appellant dat de kelder grotendeels op of onder maaiveldniveau ligt, werd verworpen.

De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat daarvoor geen termen aanwezig waren. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 15 augustus 2000, door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. drs. D.A. Verburg, ambtenaar van Staat.

Uitspraak

Raad van State
199902326/1.
Datum uitspraak: 15 augustus 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 12 augustus 1999 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Epe.
1 Procesverloop
Bij besluit van 10 december 1997 hebben burgemeester en wethouders van Epe (hierna: burgemeester en wethouders) appellant op straffe van een dwangsom gelast een zonder bouwvergunning gebouwde mestkelder op perceel [adres] te [woonplaats] te slopen.
Bij besluit van 16 juli 1998 hebben zij, voor zover thans van belang, het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor de Bezwaar- en Beroepschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij mondelinge uitspraak van 12 augustus 1999, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 24 augustus 1999, heeft de arrondissementsrechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 21 september 1999, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2000, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.M.T. Coffeng, advocaat te Apeldoorn, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het betoog van appellant dat de rechtbank heeft miskend dat de mestkelder geen bouwwerk is, voor het oprichten waarvan een bouwvergunning is vereist, faalt, nu het gaat om een betonnen plaat met een opstaande rand, die een plaatsgebonden karakter heeft. Dat het bouwwerk, zoals appellant stelt, zich grotendeels op of onder maaiveldniveau bevindt, leidt niet tot een andere conclusie
2.2. Het betoog van appellant dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders hem niet in redelijkheid tot verwijdering van de kelder hebben kunnen aanschrijven, faalt evenzeer. Dat zij, naar appellant stelt, een mestkelder op een andere plaats op het perceel wel zouden aanvaarden, leidt, wat van die stelling overigens zij, niet tot de door appellant gewenste gevolgen voor de door hem bestreden aanschrijving.
Alleen in bijzondere gevallen mag een bestuursorgaan niet handhavend optreden tegen een illegale situatie, als hier aan de orde. Een zodanig geval doet zich hier niet voor.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. drs. D.A. Verburg, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Verburg
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2000
236. Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,