ECLI:NL:RVS:2000:AA7393

Raad van State

Datum uitspraak
12 september 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
199903295/1.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de Minister van Volkshuisvesting inzake gemeentelijke financiën en bevoegdheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de burgemeester en wethouders van Breda tegen een besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Het geschil ontstond naar aanleiding van een correctie op het financieel overzicht, die werd aangebracht na een budgethouderscontrole. De Minister had op 7 januari 1999 een correctie van f 96.643,85 doorgevoerd, omdat uit akoestisch onderzoek bleek dat bepaalde woningen niet in een saneringssituatie verkeerden. De burgemeester en wethouders maakten bezwaar tegen dit besluit, maar de Minister verklaarde dit bezwaar ongegrond op 1 oktober 1999.

De burgemeester en wethouders hebben vervolgens beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 13 juli 2000 werden de appellanten vertegenwoordigd door G.J.A.L. Rooijmans, terwijl de Minister werd vertegenwoordigd door mr. C.L. Wong en ir. D.G. de Gruijter. De Raad van State heeft overwogen dat de gemeenteraad als hoeder van de gemeentelijke financiën de enige belanghebbende is bij het besluit van de Minister. De burgemeester en wethouders hadden geen bevoegdheid om op eigen naam bezwaar te maken, omdat de bevoegdheden niet aan hen waren gedelegeerd, maar gemandateerd.

De Raad van State oordeelde dat het bezwaar van de burgemeester en wethouders niet-ontvankelijk was, omdat er geen spoedhalvering was en de raad het besluit niet had bekrachtigd. Het beroep werd gegrond verklaard, het besluit van de Minister werd vernietigd, en het bezwaar van de burgemeester en wethouders werd alsnog niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en de kosten voor de behandeling van het beroep werden vergoed aan de appellanten.

Uitspraak

Raad van State
199903295/1.
Datum uitspraak: 12 september 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Breda, appellanten,
en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder.
1 Procesverloop
Bij besluit van 7 januari 1999 heeft verweerder - voorzover thans van belang - naar aanleiding van de budgethouderscontrole 1997 op het financieel overzicht een correctie aangebracht ten bedrage van f 96.643,85, aangezien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat ten aanzien van een aantal in het besluit genoemde woningen geen sprake is van een saneringssituatie nu de geluidsbelasting binnen deze woningen in de bestaande situatie niet de 45 dB(A) overschrijdt.
Bij besluit van 1 oktober 1999 heeft verweerder het hiertegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 11 november 1999, bij de Raad van State ingekomen op 12 november 1999, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 februari 2000 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2000, waar appellanten, vertegenwoordigd door G.J.A.L. Rooijmans, ambtenaar der gemeente, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.L Wong en ir. D.G. de Gruijter, ambtenaren ten departemente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2 . 1 . Ingevolge artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet - voorzover hier van belang -kan de raad aan het college van burgemeester en wethouders bevoegdheden van de raad overdragen.
Ingevolge artikel 164, eerste lid, van de Gemeentewet neemt het college van burgemeester en wethouders, ook alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, alle conservatoire maatregelen en doet wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit.
Ingevolge artikel 164, derde lid, van de Gemeentewet - voorzover hier van belang - is het college bevoegd, indien ingevolge wettelijk voorschrift aan de gemeente of aan het gemeentebestuur hetzij een recht van beroep hetzij een recht bezwaar te maken toekomt, spoedshalve beroep in te stellen of bezwaar te maken.
Ingevolge artikel 164, vierde lid, van de Gemeentewet wordt het ingestelde beroep of het gemaakte bezwaar ingetrokken, indien de raad de beslissing van het college van burgemeester en wethouders tot het instellen van beroep of het maken van bezwaar niet in zijn eerstvolgende vergadering bekrachtigt.
2.1.1. Bij besluit van 24 september 1998 heeft de raad der gemeente Breda de bevoegdheid tot het namens hem besluiten tot het maken van bezwaar en het verzoeken om een voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedures, het voeren van verweer daaronder begrepen, alsmede het instellen van beroep en hoger beroep, het verzoeken om schorsing daaronder begrepen, tegen besluiten van andere bestuursorganen en tegen uitspraken van rechterlijke colleges in bestuursrechtelijke procedures, gemandateerd aan burgemeester en wethouders.
2.2. De Afdeling stelt vast dat niet burgemeester en wethouders doch enkel de gemeenteraad als hoeder van de gemeentelijke financiën als belanghebbende bij een besluit als het onderhavige kan worden aangemerkt.
2.2.1. Appellanten hebben op eigen naam bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 januari 1999, waarbij verweerder op het financieel overzicht een correctie heeft aangebracht ten bedrage van f 96.643,85. Uit het besluit van 24 september 1998 volgt echter, dat de raad ten aanzien van het aanwenden van bestuursrechtelijke rechtsmiddelen zijn bevoegdheden niet aan burgemeester en wethouders heeft gedelegeerd, doch dat sprake is van mandaat. Aan dit besluit konden burgemeester en wethouders dan ook geen bevoegdheid ontlenen tot het op eigen naam maken van bezwaar.
2.2.2. Gelet op het onder 2.2. en 2.2. 1. overwogene is een door burgemeester en wethouders op eigen naam gemaakt bezwaar enkel ontvankelijk indien sprake is van een spoedshalve bezwaar, als bedoeld in artikel 164, derde lid, van de Gemeentewet, en de beslissing tot het maken van bezwaar in de eerste daaropvolgende vergadering door de raad is bekrachtigd. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake.
2.2.3. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat verweerder het door burgemeester en wethouders op eigen naam gemaakte bezwaar ten onrechte niet niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.3. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet in het hiervoor overwogene aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf voorziend het bezwaar van burgemeester en wethouders alsnog niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 1 oktober 1999, MBG 99207058;
III. verklaart het door appellanten gemaakte bezwaar van 17 februari 1999 niet-ontvankelijk;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (f 450,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.C.R. Schut, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Schut
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2000
66-284.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,