ECLI:NL:RVS:2000:AA7395

Raad van State

Datum uitspraak
12 september 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
199901773/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • P.S. Beekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot indienen van bezwaar door gemeenschappelijk orgaan in milieubeheer

In deze zaak gaat het om een geschil tussen het Gemeenschappelijk Orgaan voor de milieuhygiëne regio Arnhem (appellant) en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (verweerder). Appellant had een subsidie van f 1.281.000 aangevraagd voor het kalenderjaar 2001, welke door verweerder op 27 augustus 1998 werd verleend. Echter, op 30 juni 1999 verklaarde verweerder het bezwaar van appellant tegen dit besluit niet-ontvankelijk. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij de gronden van het beroep zijn aangevuld in september 1999. De zaak werd behandeld op 12 mei 2000, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door gemachtigden.

De Raad van State overwoog dat het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk was, omdat appellant niet bevoegd was om bezwaar en beroep in te stellen. De Voorzitter en Secretaris van het gemeenschappelijk orgaan hadden geen schriftelijke machtiging om namens appellant bezwaar te maken. De Raad stelde vast dat er geen voorafgaande machtiging was gegeven voor het indienen van het bezwaarschrift, wat leidde tot de conclusie dat het bezwaar onbevoegd was ingediend. De bekrachtiging van het bezwaar door het gemeenschappelijk orgaan na afloop van de bezwaartermijn kon hieraan niets veranderen.

Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 12 september 2000.

Uitspraak

Raad van State
199901773/1
Datum uitspraak: 12 september 20
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
het Gemeenschappelijk Orgaan voor de milieuhygiëne regio Arnhem te Arnhem, appellant,
en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder.
1 . Procesverloop
Bij besluit van 27 augustus 1998 heeft verweerder aan appellant op grond van het Subsidiebesluit openbare lichamen milieubeheer een subsidie ten bedrage van f 1.281.000 verleend voor het kalenderjaar 2001.
Bij besluit van 30 juni 1999 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 10 augustus 1999, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 1999, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 september 1999. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 9 februari 2000 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2000, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. M.C.J. Kasteel en H.J.C.M. Ubbink, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.l. Wong, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het tegen het besluit van 27 augustus 1998 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, aangezien appellant terzake niet bevoegd is tot het instellen van bezwaar en beroep.
De Afdeling stelt vast dat het bezwaar mede namens de Secretaris op naam van appellant door de Voorzitter is gemaakt.
2.2.1. Appellant is een gemeenschappelijk orgaan dat zijn grondslag vindt in de Gemeenschappelijke regeling milieusamenwerking regio Arnhem. De regeling bevat geen bepalingen waarin aan de Voorzitter en Secretaris, afzonderlijk of in vereniging, de bevoegdheid tot het namens het gemeenschappelijk orgaan instellen van rechtsmiddelen wordt overgedragen, dan wel op grond waarvan deze bevoegd waren tot het spoedshalve maken van bezwaar of het instellen van beroep.
2.2.2. Vast staat dat het gemeenschappelijk orgaan de Voorzitter en Secretaris niet voorafgaand aan het indienen van het bezwaarschrift heeft gemachtigd tot het namens hem maken van bezwaar. Dit laat onverlet dat kan worden aangenomen dat het gemeenschappelijk orgaan tijdig heeft besloten tot het maken van bezwaar, indien een vóór ommekomst van de bezwaartermijn gedateerde schriftelijke machtiging aan de Voorzitter en Secretaris tot het namens het gemeenschappelijk orgaan maken van bezwaar wordt overgelegd. Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake. Uit het vorenstaande volgt, dat het bezwaarschrift onbevoegdelijk door de Voorzitter - mede namens de Secretaris - is ondertekend en ingediend. De omstandigheid dat het gemaakte bezwaar in zijn vergadering van 23 september 1999 door het gemeenschappelijk orgaan is bekrachtigd, kan reeds daarom niet tot een ander oordeel leiden omdat deze bekrachtiging eerst na afloop van de bezwaartermijn heeft plaatsgevonden. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder het bij brief van 9 oktober 1998 gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.S. Beekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Beekman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2000
66-284.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,