199903418/1.
Datum uitspraak: 26 september 2000
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, allen wonende te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te s-Gravenhage van 10 november 1999 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Ter Aar.
Bij besluit van 19 mei 1999 hebben burgemeester en wethouders van Ter Aar (hierna: burgemeester en wethouders) vrijstelling en bouwvergunning verleend ten behoeve van de bouw van 21 appartementen op een perceel aan de [..]straat te [plaats].
Bij besluit van 4 oktober 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 17 september 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 10 november 1999, verzonden op 17 november 1999, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de president) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 25 november 1999, bij de Raad van State ingekomen op 26 november 1999, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 24 december 1999 en 24 februari 2000. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 12 april 2000 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 september 2000, waar appellanten, vertegenwoordigd door [appellant A] en [appellant B], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door R.R. Stilting en mr G. Wassink, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.
Voorts is gehoord [vergunninghouder] B.V. te [plaats], vertegenwoordigd door A.J.J. Blijleven, directeur.
2.1. Het bouwplan voorziet in de bouw van 21 appartementen (vijftien vrije sector-woningen en zes huurwoningen) op een terrein dat vrijkomt door de sloop van een school.
2.2. Appellanten keren zich tegen het oordeel van de president dat burgemeester en wethouders in dit geval toepassing konden geven aan de anticipatieprocedure. In dit verband betogen zij in de eerste plaats dat de inspraakprocedure niet naar behoren is gevolgd.
2.2.1. Het betoog dat de inspraakprocedure niet naar behoren is gevolgd, heeft betrekking heeft op de verleende sloopvergunning voor het slopen van de school, welke vergunning hier niet aan de orde is. Dit betoog faalt derhalve.
2.3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Aardam-Oost" rust op het bouwperceel de bestemming "Openbare en bijzondere doeleinden (O4 60%)". Het bouwplan is daarmee in strijd. Teneinde de bouw alsnog mogelijk te maken, heeft de raad der gemeente Ter Aar op 1 maart 1999 een voorbereidingsbesluit genomen. Aangezien gedeputeerde staten van Zuid-Holland op 4 mei 1999 de benodigde verklaringen van geen bezwaar hebben afgegeven, was ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaarschrift aan de wettelijke vereisten voor het volgen van de anticipatieprocedure voldaan.
2.3.1. In het toekomstige bestemmingsplan zal het bouwperceel de bestemming "woondoeleinden" krijgen. De Afdeling deelt het oordeel van de president dat het bouwplan, gelet op de omvang en de vorm van het gebouw, geen grote inbreuk vormt op de geldende planologische situatie en geen grote planologische uitstraling heeft op de omgeving. Hierbij zijn de bebouwingsmogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan betrokken, te weten een maximaal toelaatbare hoogte van vier meter, het toegestane bebouwingspercentage van 60 en de omstandigheid dat het een inbreidingslocatie in de bestaande kern betreft.
2.3.2. Onder de gegeven omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat het bouwplan voldoende urgent is om toepassing van de anticipatieprocedure te rechtvaardigen. Aannemelijk is dat er aan het onderhavige type woningen een grote behoefte bestaat en dat de financiering geen uitstel toelaat.
2.4. Wat de bij de te bouwen woningen gesitueerde parkeerplaatsen betreft, hebben appellanten betoogd dat het bouwplan in onvoldoende parkeerplaatsen voorziet.
2.4.1. Vast staat dat de gegunde bouw voorziet in de realisering van 31 parkeerplaatsen. Het bouwplan is gebaseerd op een parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per vrije sector-woning (15 x 1,3) en van 1 parkeerplaats per huurwoning (6x l), zodat - afgezien van de vijf extra parkeerplaatsen die deels buiten het eigenlijke bouwperceel zouden vallen - de bij de bouw betrokken grond reeds voldoet aan de parkeernorm van totaal 26 parkeerplaatsen. Daarbij is - overeenkomstig de toelichting bij artikel 2.5.30 van de bouwverordening van de gemeente Ter Aar - aansluiting gezocht bij de parkeerkencijfers en parkeernormen van de Stichting CROW te Ede. Onder deze omstandigheden wordt, gelet op artikel 2.5.30 van de bouwverordening van de gemeente Ter Aar, naar het oordeel van de Afdeling in voldoende mate in de parkeerbehoefte voorzien. De stelling van appellanten dat, gezien de krapte aan parkeerplaatsen bij de nabijgelegen kerk, de aan te leggen parkeerplaatsen niet alle ten goede zullen komen aan de toekomstige bewoners van de appartementen, leidt niet tot een ander oordeel. De parkeerbehoefte van een pand wordt immers bepaald door vooral de bestemming en de aard van het pand zelve, niet door de omgeving. Voor zover de vijf extra te realiseren parkeerplaatsen zijn gelegen op grond, waarvan de gemeente geen eigenaar is, komt daaraan geen betekenis toe, reeds omdat er niet aan behoeft te worden getwijfeld dat deze vijf parkeerplaatsen ook daadwerkelijk zullen worden aangelegd.
2.5. Appellanten betogen voorts dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat op een afstand van ongeveer 75 meter van het bouwperceel een rioolwaterzuiveringsinstallatie is gelegen. De in acht te nemen van afstand van een zodanige inrichting tot woonbebouwing behoort volgens de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering 200 meter te zijn.
2.5.1. Dit betoog faalt reeds omdat het bouwperceel is gelegen in een bestaande woonwijk en op een afstand van 35 meter van de rioolwaterzuiveringsinstallatie reeds woningen staan.
2.6. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de president terecht heeft overwogen dat burgemeester en wethouders bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot handhaving van de verleende vrijstelling en de bouwvergunning hebben kunnen komen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. Groeneweg
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2000
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,