ECLI:NL:RVS:2000:AA9031

Raad van State

Datum uitspraak
19 oktober 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
199903738/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H.B. van der Meer
  • H.W. Groeneweg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijstelling voor vestiging auto- en motorrijschool in woongebied

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht, die op 23 november 1999 het beroep van appellanten tegen een besluit van burgemeester en wethouders van Houten ongegrond verklaarde. Dit besluit, genomen op 1 december 1998, betrof de vrijstelling voor het vestigen van een auto- en motorrijschool op een perceel in Houten, waarvoor de burgemeester en wethouders op 29 mei 1998 onder voorwaarden vrijstelling hadden verleend op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Appellanten stelden dat de vestiging van de rijschool niet verenigbaar was met de woonbestemming van het perceel.

De Raad van State heeft de zaak op 15 augustus 2000 behandeld. Appellanten voerden aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat burgemeester en wethouders in redelijkheid de vrijstelling konden verlenen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de belangen die met het besluit van 1 december 1998 werden gediend, in redelijkheid konden prevaleren boven de belangen van appellanten. De vrijstelling was onder strikte voorwaarden verleend, zoals het beperken van de activiteiten van de rijschool en het waarborgen van voldoende parkeergelegenheid. De Afdeling concludeerde dat er geen sprake was van een onaanvaardbare situatie in planologisch en maatschappelijk opzicht.

Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er waren geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, waarbij de leden van de enkelvoudige kamer, J.H.B. van der Meer en H.W. Groeneweg, aanwezig waren.

Uitspraak

Raad van State
199903738/1
Datum uitspraak: 19 oktober 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant 1] en [appellant 2] te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 23 november 1999 in het geding tussen:
appellanten
en
burgemeester en wethouders van Houten.
1 . Procesverloop
Bij ongedateerd besluit, verzonden op 29 mei 1998, voor zover hier van belang, hebben burgemeester en wethouders van Houten (hierna: burgemeester en wethouders) aan [vergunninghouder] (hierna:[vergunninghouder]) onder voorwaarden vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend voor het vestigen van een auto- en motorrijschool op het perceel [adres] te [woonplaats]. Dit besluit is aangehecht.
Bij besluit van 1 december 1998 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van commissie bezwaar- en beroepschriften van 23 september 1998, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 23 november 1999, verzonden op 26 november 1999, heeft de arrondissementsrechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het door appellanten tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 14 december 1999, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 april 2000 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben appellanten van repliek gediend.
Bij brief van 17 mei 2000 heeft [vergunninghouder] een memorie ingediend. Daarop hebben appellanten bij brief van 30 mei 2000 gereageerd.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2000, waar appellant [appellant 1] in persoon, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. K.E. Vlaar, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is aldaar gehoord [vergunninghouder].
2. Overwegingen
2.1. Appellanten keren zich tegen het oordeel van de rechtbank dat niet kan worden geoordeeld dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid toepassing konden geven aan de vrijstellingsprocedure van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals deze wet tot 3 april 2000 luidde.
2.2. Niet in geschil is dat de vestiging van een auto- en motorrijschool (hierna: rijschool) zich niet verdraagt met de op het perceel [adres] rustende woonbestemming.
2.2.1. Gebleken is dat met devrijstelling wordt vooruitgelopen op het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Schonenburg". Het perceel [adres] is in dit plan aangewezen voor "woondoeleinden". De als zodanig aangewezen gronden zijn ingevolge artikel 4 van de bij dit plan behorende voorschriften bestemd voor één- en meergezinshuizen, met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven, alsmede de uitoefening van een vrij beroep aan huis, met dien verstande dat:
- de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
- er geen overlast in de omgeving mag ontstaan;
- er geen detailhandel mag plaatsvinden.
In dit in voorbereiding zijnde plan is voorts voorzien in een binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid ten behoeve van de beroepsuitoefening aan huis van een ander beroep dan een vrij beroep. Een zodanig geval doet zich hier voor, zodat burgemeester en wethouders in beginsel toepassing konden geven aan de anticipatieprocedure.
2.2.2. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat niet kan worden staande gehouden dat burgemeester en wethouders bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid de belangen die met het besluit van 1 december 1998 worden gediend hebben kunnen laten prevaleren boven de belangen van appellanten. Daarbij acht de Afdeling van belang dat de vrijstelling onder stringente voorwaarden is verleend. Zo mogen de activiteiten van de rijschool op het perceel [adres] niet worden uitgebreid en dienen de motoren achter een denkbeeldige lijn op de openbare weg te worden gestart. Deze voorwaarden bieden een voldoende waarborg dat het beoogde gebruik van de woning ten behoeve van de rijschool op ondergeschikte wijze ten opzichte van de woonfunctie plaatsvindt. Voorts is ter plaatse voldoende parkeergelegenheid verzekerd, zodat van een onevenredige aantasting van de normale verkeersafwikkeling geen sprake is. Voor zover van de vestiging van de rijschool hinder uitgaat, is niet gebleken van een situatie die in planologisch en maatschappelijk opzicht als onaanvaardbaar moet worden aangemerkt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Groeneweg
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2000
32.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,