200001496/1.
Datum uitspraak: 14 november. 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Grave,
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 25 januari 2000 in het geding tussen:
Op 29 juli 1998 hebben appellanten het besluit genomen de bloembakken die de toegang tot Achter de Kerk vanaf de Hoofschestraat voor motorvoertuigen op meer dan twee wielen onmogelijk maken, te verwijderen, waarmee Achter de Kerk vanaf de Hoofschestraat wederom toegankelijk wordt voor alle categorieën weggebruikers.
Bij besluit van 6 januari 1999 hebben appellanten het daartegen door de erven [overledene] (hierna: de erven) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 25 januari 2000, verzonden op 9 februari 2000, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door de erven ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 17 maart 2000, bij de Raad van State ingekomen op 22 maart 2000, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 april 2000. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 21 juni 2000 hebben de erven een memorie van antwoord ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn van beide partijen nadere stukken ontvangen. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2000, waar appellanten, vertegenwoordigd door J.M.P. Kamp, ambtenaar der gemeente, en namens de erven [nabestaande] en mr. M.T.H.M.J. Aarts, gemachtigde, zijn verschenen.
2.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellanten hun standpunt dat Achter de Kerk bereikbaar is voor vrachtwagens, niet hebben mogen baseren op uitsluitend één proef met een brandweerauto. Voor nader onderzoek door appellanten bestond te meer aanleiding nu de erven reeds in hun bezwaarschrift melding hebben gemaakt van een aantal voorvallen waarbij schade aan hun woning dan wel tuinafscheiding is ontstaan als gevolg van aanrijdingen door vrachtwagens bij het nemen van de bocht naar Achter de Kerk.
Dit leidt tot het oordeel dat appellanten hun besluit van 9 januari 2000 niet deugdelijk hebben gemotiveerd, zoals artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer eist, en bij de voorbereiding van dat besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb onvoldoende kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen hebben vergaard. De rechtbank heeft derhalve terecht het besluit vernietigd.
Of, zoals appellanten ter zitting hebben betoogd de gemeente voor een onoplosbaar probleem wordt geplaatst, indien zij de in geding zijnde maatregel niet kan treffen, moet in het midden worden gelaten, reeds omdat de bevestiging van de uitspraak van de rechtbank is gegrond op geconstateerde gebreken inzake motivering en zorgvuldigheid en burgemeester en wethouders op zichzelf niet noodzaakt onder alle omstandigheden van iedere maatregel ter plaatse af te zien.
2.2. De door de erven in hun memorie opgeworpen grieven, voor zover daaraan niet reeds door bovenstaand oordeel van de Afdeling wordt tegemoet gekomen, behoeven geen bespreking nu, zoals de Afdeling onder meer bij uitspraak van 8 januari 1999 inzake H01.98.1180 (AB 1999, 399) heeft geoordeeld, de Awb niet in een rechtsmiddel van incidenteel appèl voorziet. Er zijn geen aanknopingspunten om thans in andere zin te oordelen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.4. Voorts ziet de Afdeling aanleiding appellanten als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de proceskosten van de erven op de hierna te melden wijze.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt burgemeester en wethouders van Grave in de door de erven [overledene] in verband met het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 1420,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het bedrag dient door de gemeente Grave aan de erven [overledene] te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. R.R. Winter, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Wolff
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2000
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,