ECLI:NL:RVS:2000:AA9477

Raad van State

Datum uitspraak
19 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200001883/1.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H.B. van der Meer
  • J.A.M. van Angeren
  • B. van Wagtendonk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van APK-erkenning en de toepassing van sanctiebeleid door de Dienst Wegverkeer

In deze zaak gaat het om de intrekking van de APK-erkenning van een keuringsstation door de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer. De intrekking vond plaats voor de duur van twaalf weken, omdat het keuringsstation in strijd had gehandeld met de Erkenningsregeling APK. De zaak werd aanhangig gemaakt na een besluit van 22 juli 1999, waarbij de erkenning werd ingetrokken, en een daaropvolgend besluit van 6 september 1999, waarin het bezwaar van de vennootschap onder firma A ongegrond werd verklaard. De rechtbank te Maastricht vernietigde deze beslissing op 22 februari 2000, waarna de Dienst Wegverkeer hoger beroep instelde.

De Raad van State oordeelde dat de intrekking van de erkenning terecht was, omdat het keuringsstation niet had voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Erkenningsregeling APK. De Afdeling bestuursrechtspraak benadrukte dat het beleid van de Dienst Wegverkeer, dat voorziet in intrekking van de erkenning indien een goedgekeurd voertuig niet aanwezig is tijdens een steekproef, niet kennelijk onredelijk is. De Raad bevestigde dat de duur van de intrekking afhankelijk moet zijn van de omstandigheden van het geval en niet standaard op twaalf weken kan worden gesteld.

De Raad van State concludeerde dat de rechtbank de beslissing op bezwaar terecht had vernietigd, maar dat dit deels op onjuiste gronden was gebeurd. Het hoger beroep van de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Dienst Wegverkeer werd veroordeeld in de proceskosten van de vennootschap onder firma A, die in verband met de behandeling van het hoger beroep waren gemaakt.

Uitspraak

Raad
van State
200001883/1.
Datum uitspraak: 19 december 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 22 februari 2000 in het geding tussen:
de vennootschap onder firma A, en anderen, alle te B, gemeente C
en
appellant.
1 . Procesverloop
Bij besluit van 22 juli 1999 heeft appellant de aan C te B verleende erkenning voor het verrichten van APK-keuringen voor de categorie tot en met 3500 kg op de keuringsplaats, gelegen aan de […] 148 te B, ingetrokken voor de duur van twaalf weken.
Bij besluit van 6 september 1999 heeft appellant het daartegen door de vennootschap onder firma A en anderen (hierna: A) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 22 februari 2000, verzonden op 22 maart 2000, heeft de arrondissementsrechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door A ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 14 april 2000, bij de Raad van State ingekomen op 17 april 2000, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief, ingekomen op 27 april 2000. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 8 juni 2000 heeft A een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2000, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. A.W.J. Bischoff, werkzaam bij de Dienst Wegverkeer, en A, vertegenwoordigd door mr. G.B. van Soerland, advocaat te Heerlen, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 87, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW) kan de Dienst Wegverkeer een erkenning intrekken of wijzigen indien degene aan wie de erkenning is verleend handelt in strijd met een of meer andere uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Erkenningsregeling APK (Stcrt. 1999, 40) dient na afloop van elke keuring een volledig ingevuld keuringsrapport te worden opgemaakt én ondertekend door de in artikel 35, tweede lid, bedoelde persoon. Indien een voertuig aan de keuringseisen blijkt te voldoen, wordt, zo is in artikel 36, derde lid, neergelegd, behoudens in de gevallen bedoeld in artikel 34, vierde lid, op het keuringsrapport aangetekend dat het voertuig is goedgekeurd en geldt het keuringsrapport vervolgens als keuringsbewijs.
Ingevolge artikel 37, tweede lid, van de Erkenningsregeling APK moet de persoon die het voertuig afmeldt, alvorens tot datacommunicatie wordt overgegaan, nagaan of de keuring heeft plaatsgevonden alsmede of aan de verplichtingen in artikel 36 is voldaan.
Ingevolge het derde lid moeten door middel van datacommunicatie de volgende gegevens aan de RDW zijn gemeld:
a. het kenteken van het voertuig;
b. ..
c. .., en
d. de bevestiging dat de in het tweede lid voorgeschreven controleverplichting is nagekomen.
Ingevolge artikel 46 van de Erkenningsregeling APK wordt in geval van niet-naleving door de erkenninghouder van de in de artikelen 36 en 37 neergelegde verplichtingen, dan wel van de in artikel 38, tweede en derde lid, opgenomen voorschriften, of het handelen in strijd met artikel 39, eerste lid, laatste volzin, terstond begonnen met een procedure voor intrekking van de erkenning.
2.2. Op 26 mei 1999 is door keurmeester X, werkzaam bij autobedrijf A te B, een keuringsrapport opgemaakt ten aanzien van het voertuig met kenteken […], waarop is aangetekend dat het voertuig is goedgekeurd. Vervolgens is het voertuig met dit kenteken bij de RDW via datacommunicatie als zijnde APK-goedgekeurd afgemeld. Vast staat dat op 26 mei 1999 geen keuring van dit voertuig heeft plaatsgevonden en dat dit voertuig derhalve ten onrechte bij de RDW als goedgekeurd is afgemeld. Er is dan ook gehandeld in strijd met artikel 37, tweede lid, van de Erkenningsregeling APK. Het oordeel van de rechtbank dat de intrekking ten onrechte is gebaseerd op artikel 87, tweede lid, aanhef en onder f, van de WVW is derhalve onjuist.
2.3. Met betrekking tot het toezicht op keuringen en het opleggen van sancties wordt een beleid gevoerd dat is neergelegd in zogeheten toezichtbeleidsbrieven, die aan iedere erkenninghouder worden verstrekt. De in de onderhavige zaak van toepassing zijnde brief dateert van 7 mei 1999.
De Afdeling heeft een en andermaal overwogen dat het beleid dat de erkenning wordt ingetrokken indien het voertuig dat als goedgekeurd is afgemeld niet aanwezig is ten tijde van de steekproef, tenzij uit feiten en omstandigheden blijkt dat de erkenninghouder niets te verwijten valt, gelet op het algemene belang van de bescherming van de verkeersveiligheid ten behoeve waarvan het erkenningsstelsel met name in het leven is geroepen, niet kennelijk onredelijk is. De duur van de intrekking zal evenwel afhankelijk van de omstandigheden dienen te worden bepaald en niet in alle gevallen op twaalf weken kunnen worden gesteld.
Gebleken is dat het sanctiebeleid is verfijnd in die zin dat inmiddels rekening wordt gehouden met de staat van dienst van het keuringsstation. De overgang naar dat nieuwe beleid is vloeiend van karakter, in die zin, dat aan dat beleid in de praktijk, ook al ruim voor 1 maart 2000, zijnde de datum met ingang waarvan dit is geïncorporeerd in een nieuwe toezichtbeleidsbrief, in toenemende mate toepassing is gegeven. Appellant heeft niet betoogd dat ten tijdevan het nemen van de beslissing op bezwaar in deze zaak aan dat gewijzigde beleid nog in geen geval toepassing werd gegeven. De rechtbank heeft de beslissing op bezwaar dan ook terecht - zij het deels op onjuiste gronden - vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (de eis van een deugdelijke motivering).
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient - met verbetering van gronden - te worden bevestigd.
2.5 De Dienst Wegverkeer dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer in de door A in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 1.420,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Dienst Wegverkeer te worden betaald aan A.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. B. van Wagtendonk, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F. Wagner, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. mr. M.G. Tuinhout
Voorzitter ambtenaar van Staat
(bij afwezigheid van mr. Wagner)
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2000
198177-55.
Verzonden: 19 december 2000
Voor eensluidend afschrift
de secretaris van de Raad van State.
voor deze,