199902908/1.
Datum uitspraak: 5 december 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
J[appellant] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 16 september 1999 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Hengelo (Ov.).
Bij besluit van 26 februari 1999 hebben burgemeester en wethouders van Hengelo (Ov.) (hierna: burgemeester en wethouders) aan de Stichting Jeugdzorg Twente (hierna: SJT) met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals deze luidde tot 3 april 2000 (hierna: de WRO), vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een woonunit op het perceel [adress] te [woonplaats].
Bij besluit van 10 augustus 1999 hebben burgemeester en wethouders de daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 16 september 1999, verzonden op die dag, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Almelo (hierna: de president) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 27 oktober 1999, bij de Raad van State ingekomen op die dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 27 december 1999 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2000, waar appellanten, bij monde van [appellant] en [mede-appellant], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. H.E.M. Wolsink en M. Klos, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de SJT, vertegenwoordigd door J.J.W. de Swart, gemachtigde.
2.1. In het geding is de verlening door burgemeester en wethouders van vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO, en bouwvergunning voor het bouwen aan de [adres] te [woonplaats] van een 'gezinsvervangend tehuis' (hierna: GVT) voor de 24-uursopvang van ongeveer tien jongeren in de leeftijd van 12-18 jaar. Inmiddels is uitvoering van het bouwplan voltooid en is het GVT in gebruik.
Het betrokken perceel is ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Wilderinkshoek" bestemd voor "Bijzondere bebouwing". Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften mogen op zodanig bestemde gronden uitsluitend worden gebouwd gebouwen met een bijzondere bestemming, als kerken, scholen, wijkgebouwen, postkantoren, brandweerposten en andere gebouwen van dergelijke aard. Een GVT past niet binnen deze bestemming. Teneinde niettemin bouwvergunning te kunnen verlenen, hebben burgemeester en wethouders toepassing gegeven aan de anticipatieprocedure.
2.3. Anders dan appellanten hebben betoogd, heeft de president terecht aangenomen dat voldaan is aan de in artikel 19, eerste lid, van de WRO neergelegde vereisten voor het volgen van die procedure. Op 7 juli 1998 en vervolgens op 15 juli 1999 heeft de gemeenteraad van Hengelo voorbereidingsbesluiten genomen, in werking getreden op 14 juli 1998 onderscheidenlijk 20 juli 1999, die blijkens de daarbij behorende en als zodanig gewaarmerkte kaarten mede betrekking hebben op het betrokken perceel. Dat de bekendmaking van het eerste voorbereidingsbesluit in de Staatscourant en het Hengelo's Weekblad de begrenzing van het gebied onjuist weergeeft, doet daaraan niet af, nu bij de bekendmaking van het tweede besluit de begrenzing op juiste wijze is weergegeven. Overigens is de Afdeling niet gebleken dat de bekendmaking van het tweede voorbereidingsbesluit niet is geschied in overeenstemming met het daaromtrent bepaalde in artikel 22 van de WRO.
2.4. De president heeft verder met juistheid geoordeeld dat burgemeester en wethouders zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat de realisering van het bouwplan geen zware inbreuk op het bestaande planologisch regime vormde. Ter plaatse had op grond van het geldende bestemmingsplan een veel omvangrijker bouwwerk gerealiseerd kunnen worden, terwijl wat betreft de bijzondere woonfunctie van het GVT niet staande kan worden gehouden dat die niet aansluit bij de omliggende woonbebouwing. De vrees van appellanten voor overlast van de jeugdige bewoners van het GVT maakt dat niet anders, nu de stukken geen aanknopingspunten bieden voor de gegrondheid van die vrees. Daarvoor bestaat te minder grond, nu, naar de vertegenwoordiger van de SJT ter zitting heeft herhaald, het GVT niet is gericht op de opvang van jeugdigen met strafrechtelijke antecedenten.
2.5. Het betoog van appellanten dat de president heeft miskend dat de voor de toepassing van de anticipatieprocedure vereiste urgentie ontbrak, faalt. Aannemelijk is dat de SJT wegens een tekort aan opnamecapaciteit dringend behoefte had aan een nieuw GVT. Ter zitting is dienaangaande gebleken dat het GVT inmiddels volledig bezet is en dat er wederom sprake is van een wachtlijst. In dat licht bezien, kan niet staande worden gehouden dat ten tijde van de besluitvorming omtrent de vrijstelling burgemeester en wethouders ten onrechte hebben aangenomen dat met de realisering van dit bouwplan de vereiste urgentie gemoeid was. De omstandigheid dat, naar appellanten stellen, de SJT voortijdig een GVT in Ootmarsum heeft gesloten, waardoor een vervangende locatie nodig werd, doet niet af aan het bestaan van de urgentie.
2.6. Dat nog geen ontwerp van een nieuw bestemmingsplan beschikbaar was, behoefde burgemeester en wethouders in dit geval niet te weerhouden van het toepassen van de anticipatieprocedure. Gelet op de urgentie van het bouwplan en de betrekkelijk geringe inbreuk op de bestaande planologische situatie, kon in dit geval worden volstaan met een zogenoemd kaal voorbereidingsbesluit. Overigens is ter zitting gebleken dat inmiddels een ontwerp is opgesteld, dat binnenkort in procedure wordt gebracht.
2.7. Van zwaarwegende belangen, die nopen tot het oordeel dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid hebben kunnen besluiten tot het verlenen van de vrijstelling, is niet gebleken.
2.8. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door dr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. C.A. Terwee-van Hilten en mr. F.P. Zwart, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2000
27.
Verzonden: 5 december 2000
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,