ECLI:NL:RVS:2000:AA9578

Raad van State

Datum uitspraak
30 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
E03.98.0382.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • drs. M.W.M. Vos-van Gortel
  • mr. H. Beekhuis
  • mr. M. Vlasblom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit burgemeester en wethouders van Rotterdam inzake seniorenwoningen en belanghebbendheid

In deze zaak gaat het om een beroep dat is ingesteld door een appellant tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het primaire besluit, dat op 17 april 1997 is genomen, betreft de goedkeuring van een saneringsplan van de 'Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V.' en de vaststelling van ernstige bodemverontreiniging op verschillende locaties. De appellant stelt dat hij belanghebbende is bij dit besluit, omdat hij zich heeft ingeschreven voor seniorenwoningen die in de toekomst op een van de betrokken locaties zullen worden gerealiseerd. Echter, de inschrijving dateert van 31 oktober 1998, wat na de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen het primaire besluit is. Dit roept de vraag op of het belang van de appellant op dat moment voldoende concreet en rechtstreeks was betrokken bij het besluit.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de appellant niet als belanghebbende kan worden beschouwd in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden. De Raad vernietigt het besluit van de burgemeester en wethouders van Rotterdam van 30 januari 1998 en verklaart het bezwaar van de appellant tegen het besluit van 17 april 1997 niet-ontvankelijk. Tevens worden de verweerders veroordeeld in de proceskosten van de appellant en dient de gemeente Rotterdam het griffierecht te vergoeden. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 30 november 2000.

Uitspraak

Raad
van State
E03.98.0382.
Datum uitspraak: 30 november 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
en
burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerders.
1 . Procesverloop
Bij besluit van 17 april 1997, kenmerk U 97/M 1666, hebben verweerders pro forma vastgesteld dat met betrekking tot een aantal locaties sprake is van gevallen van ernstige bodemverontreiniging, vastgesteld dat de urgentie van die gevallen niet kan worden beoordeeld en een saneringsplan van de "Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V." goedgekeurd.
Bij besluit van 30 januari 1998, verzonden op 30 januari 1998, hebben verweerders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 11 maart 1998, bij de Raad van State ingekomen op 12 maart 1998, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 5 augustus 1998 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn op 29 september 2000 nog stukken ontvangen van verweerders. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2000, waar appellant in persoon en verweerders, vertegenwoordigd door mr. K. I. Siem, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op grond van artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een belanghebbende beroep instellen bij de rechtbank
Op grond van artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep in te stellen eerst tegen dat besluit bezwaar te maken.
Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht definieert het begrip belanghebbende als degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. Een beslissing strekkende tot afdoening van een bezwaarschrift als bedoeld in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht behelst als zodanig een publiekrechtelijke rechtshandeling. De indiener van een bezwaarschrift is dan ook belanghebbende bij de beslissing op zijn bezwaar. Of het bezwaarschrift zelf ontvankelijk was, is voor de ontvankelijkheid van het beroep bij de Afdeling niet van belang. Wel dient de Afdeling te onderzoeken of het betrokken bestuursorgaan bij het nemen van de beslissing op het bezwaarschrift tot een juist oordeel over de ontvankelijkheid van dit bezwaarschrift is gekomen. Indien de laatstbedoelde vraag ontkennend moet worden beantwoord, leidt dit tot vernietiging van de beslissing op het bezwaarschrift.
Om van een rechtstreeks belang in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te kunnen spreken moet er, onder meer, sprake zijn van een voldoende concreet belang. In de eis van een voldoende concreet belang komt tot uitdrukking dat de persoon die zich als belanghebbende presenteert op dat moment een voldoende objectief en bepaalbaar belang kan stellen.
2.3. Appellant stelt belanghebbende te zijn bij het primaire besluit aangezien hij ingeschreven staat als belangstellende voor zogeheten seniorenwoningen die in de toekomst gevestigd gaan worden op één van de in het bestreden besluit bedoelde locaties. Gebleken is dat de voorlopige inschrijving dateert van 31 oktober 1998, derhalve na afloop van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen het primaire besluit.
Daargelaten de vraag of door deze inschrijving het belang van appellant, als mogelijk toekomstig bewoner, rechtstreeks bij het besluit werd betrokken, was het belang van appellant ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift niet rechtstreeks bij het primaire besluit betrokken. Naar het oordeel van de Afdeling kan appellant ten aanzien van dit besluit dan ook niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden beschouwd. Dit leidt tot de conclusie, dat verweerders het bezwaar niet-ontvankelijk hadden dienen te verklaren.
2.4. Het beroep is derhalve gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd. De Afdeling zal op hierna te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.5. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. De Afdeling merkt op dat zij, buiten de op de dag van de zitting gemaakte reis- en verblijfkosten, geen termen aanwezig acht voor een veroordeling in de door appellant gemaakte kosten, nu deze niet aangemerkt kunnen worden als kosten die hij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 30 januari 1998;
III. verklaart het door appellant tegen het besluit van 17 april 1997, kenmerk U 97/M 1666, ingediende bezwaar niet-ontvankelijk;
IV. veroordeelt verweerders in de door appellant gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 56,15; het bedrag dient door de gemeente Rotterdam aan appellant te worden betaald;
V. gelast dat de gemeente Rotterdam aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (f 210,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door drs. M.W.M. Vos-van Gortel, Voorzitter, en
mr. H. Beekhuis en mr. M. Vlasblom, Leden, in tegenwoordigheid van
mr. M.A.C. Prins, ambtenaar van Staat.
w.g. Vos-van Gortel w.g. Prins
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2000
180-315.
Verzonden: 30 november 2000
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,