ECLI:NL:RVS:2000:AA9683

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200001208/1.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • J.A.M. van Angeren
  • B. van Wagtendonk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strijd met de Mediawet door aanhakende reclame tijdens actieweek van Marco Borsato

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, waarin het Commissariaat voor de Media boetes heeft opgelegd aan verschillende omroeporganisaties wegens overtredingen van de Mediawet. De boetes waren opgelegd naar aanleiding van de promotie van de cd 'De Waarheid' van Marco Borsato, die plaatsvond tijdens een actieweek van 13 tot en met 18 januari 1997. Het Commissariaat stelde dat er sprake was van verboden reclame-uitingen, zoals bedoeld in artikel 52, tweede lid, van de Mediawet, en dat de omroeporganisaties verantwoordelijk waren voor de inhoud van hun uitzendingen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en overwogen dat aanhakende reclame een rol kan spelen bij de beoordeling of een programma-onderdeel een verboden reclame-uiting bevat. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de omroeporganisaties niet konden ontkomen aan hun verantwoordelijkheid, ook al waren zij niet direct verantwoordelijk voor de STER-spots en de advertentie in de Telegraaf. De rechtbank heeft de opgelegde boetes niet onevenredig hoog geacht en het hoger beroep van de omroeporganisaties ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

Raad
van State
200001208/1.
Datum uitspraak: 18 december 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging Algemene Omroepvereniging AVRO,
de vereniging Vereniging Katholieke Radio Omroep (KRO),
de vereniging Nederlandse Christelijke Radio Vereniging (NCRV),
de stichting Nederlandse Programma Stichting (NPS),
de vereniging Vereniging TROS en
de vereniging Omroepvereniging VARA,
alle gevestigd te Hilversum,
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 6 september 1999 in het geding tussen:
appellanten
en
het Commissariaat voor de Media.
1 . Procesverloop
Bij besluit van 13 mei 1997 heeft het Commissariaat voor de Media (hierna: het Commissariaat) aan onder meer eik der appellanten een boete van f 16.000,- opgelegd wegens overtreding van artikel 52, tweede lid, en een boete van f 10.000,- wegens overtreding van artikel 55, eerste lid, van de Mediawet (hierna: Mw).
Bij besluit van 25 juni 1998 heeft het Commissariaat, voorzover thans van belang, het door onder meer appellanten daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, voorzover betreffende het opleggen van een boete wegens overtreding van artikel 55, eerste lid, van de Mw, dat besluit in zoverre herroepen en voor het overige ongegrond. Dit besluit en het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften Commissariaat voor de Media, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 6 september 1999, verzonden op 2 februari 2000, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door appellanten daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2000, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 4 mei 2000. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brieven van 19 juni en 28 juni 2000 heeft het Commissariaat memories ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2000, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. I.C. Roelands, advocaat te Amsterdam, en het Commissariaat, vertegenwoordigd door mr. G.H.L. Weesing, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het Commissariaat heeft aan de boeteoplegging ten grondslag gelegd dat gedurende de "actieweek" van 13 tot en met 18 januari 1997 op Radio 3 FM, gewijd aan het verschijnen van de cd "De Waarheid" van Marco Borsato, sprake was van verboden reclame-uitingen, als bedoeld in artikel 52, tweede lid, van de Mw. Hoewel de uitingen op zichzelf niet wervend waren, aldus het Commissariaat, kregen zij dat karakter wel door andere gebeurtenissen, met name de aan die cd gewijde TV-spots van de STER en een advertentie op 10 januari 1997 in het dagblad De Telegraaf.
2.2. Appellanten betogen tevergeefs dat, nu ter zake van dezelfde feiten appellanten een boete is opgelegd wegens overtreding van artikel 52, tweede lid, van de Mw en de Nederlandse Omroep Stichting (hierna: NOS) wegens overtreding van artikel 55 van de Mw, de rechtbank heeft miskend dat het Commissariaat, dusdoende, in strijd heeft gehandeld met het systeem van de Mw. Reeds omdat aan de NOS eerst een boete is opgelegd na het nemen van de beslissing op het bezwaarschrift, kan dat niet leiden tot het oordeel dat die beslissing, voorzover die strekte tot handhaving van de boetes ten aanzien van appellanten, niet genomen had mogen worden.
2.3. Het betoog van appellanten dat de rechtbank heeft miskend dat het Commissariaat zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij het reclameverbod in artikel 52, tweede lid, van de Mw hebben overtreden, slaagt evenmin. Zoals de Afdeling rechtspraak heeft overwogen (uitspraak van 16 december 1993 in zaak no. R01.91.0654 Oriënt Express), kan "aanhakende reclame" een rol spelen bij de beoordeling of een programma- onderdeel een verboden reclame-uiting, als bedoeld in artikel 52, tweede lid, van de Mw, bevat. Daarvoor is derhalve niet vereist dat dergelijke uitingen in dat programma zelf voorkomen. Het Commissariaat heeft zich, lettend op de inhoud van de uitzendingen, bezien in het licht van de desbetreffende STER-spots en de advertentie in de Telegraaf, op het standpunt kunnen stellen dat sprake was van zodanige uitingen. Het kon dan ook een boete opleggen. Dat appellanten, zoals zij stellen, niet verantwoordelijk zijn voor de STER-spots en de advertentie, leidt niet tot een ander oordeel. Appellanten waren immers verantwoordelijk voor de inhoud van hun uitzendingen. Zij hadden kunnen en moeten begrijpen dat die in het licht van de daaraan voorafgaande STER-spots en de advertentie, een wervend karakter zouden krijgen en maatregelen dienen te treffen om reclame-uitingen te voorkomen.
2.4. Ook het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat het Commissariaat in strijd heeft gehandeld met het verbod van willekeur en het gelijkheidsbeginsel, door niet te onderscheiden tussen de omroepen wat betreft hun houding tegenover de actieweek, faalt. De rechtbank heeft terecht niet aannemelijk geacht dat de VARA, zoals appellanten stellen, een uitzonderingspositie heeft ingenomen. Het Commissariaat heeft in een uitlating van de presentator tijdens een uitzending van de zogenoemde Steen & Been Show geen omstandigheid hoeven zien die tot een ander standpunt ten aanzien van de VARA had behoren te leiden. Voorts kan niet met vrucht worden betoogd dat het Commissariaat ten onrechte de VPRO niet en de NPS wel een boete heeft opgelegd, nu is gebleken dat de VPRO zich vóór de actieweek daarvan uitdrukkelijk heeft gedistantieerd. Ook heeft de rechtbank terecht geen ongelijke behandeling van gelijke gevallen aannemelijk geacht.
De eerdere beslissingen van het Commissariaat, waarop appellanten in dit verband hebben gewezen, geven daartoe geen aanleiding.
2.5. De rechtbank heeft voorts terecht de met toepassing van de Sanctieregeling Omroep 1994 opgelegde boete niet onevenredig hoog geacht, mede in aanmerking genomen het mogelijke maximum dat ingevolge artikel 135, eerste lid, van de Mw per overtreding als boete kan worden opgelegd en dat het Commissariaat de actieweek voor elke betrokken omroep als één overtreding heeft beschouwd. Ook juist is het oordeel van de rechtbank dat er geen bijzondere omstandigheden zijn gebleken die voor het Commissariaat aanleiding hadden moeten zijn om van de Sanctieregeling af te wijken.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. B. van Wagtendonk, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2000
91. Verzonden: 18 december 2000
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,