ECLI:NL:RVS:2000:AB0010

Raad van State

Datum uitspraak
24 oktober 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
E03.97.1179.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.M. Boll
  • J.P.H. Donner
  • dr. M. Oosting
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van gedeputeerde staten van Limburg inzake saneringsnoodzaak en urgentie bodemverontreiniging

In deze zaak gaat het om een beroep ingesteld door een appellant tegen een besluit van de gedeputeerde staten van Limburg, dat betrekking heeft op de saneringsnoodzaak en urgentie van bodemverontreiniging op de locatie Ringweg/Dr. Poelstraat in Gulpen. Het besluit van 4 maart 1997, dat een herbeoordeling van de saneringsnoodzaak bevatte, werd gevolgd door een besluit van 15 juli 1997 waarin het bezwaar van de appellant ongegrond werd verklaard. De appellant heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook stelde dat hij als gemachtigde van zijn kinderen optrad. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vastgesteld dat de mededeling van de appellant om beroep in te stellen na de termijn voor het indienen van een beroepschrift was gedaan, waardoor het beroep namens zijn kinderen niet-ontvankelijk werd verklaard.

De Afdeling heeft verder overwogen dat de appellant ten tijde van het bestreden besluit geen eigenaar of gebruiker was van de betrokken percelen, en dat zijn vrees voor aansprakelijkheid door de gemeente Gulpen niet voldoende was om hem als belanghebbende aan te merken in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling concludeert dat het bestreden besluit in strijd met de wet is genomen, omdat verweerders het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk hadden moeten verklaren. De uitspraak van de Afdeling is dat het beroep gegrond is, het bestreden besluit wordt vernietigd, en de uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde besluit. Tevens is bepaald dat er geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen.

Uitspraak

Raad
van State
E03.97.1179.
Datum uitspraak: 24 oktober 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], appellant,
en
gedeputeerde staten van Limburg, verweerders.
1 Procesverloop
Bij besluit van 4 maart 1997 hebben verweerders een herbeoordeling gegeven van de saneringsnoodzaak en de urgentie van een geval van bodemverontreiniging op de locatie Ringweg/Dr. Poelstraat in Gulpen. Tevens hebben verweerders bij dit besluit een saneringsplan vastgesteld voor deze locatie.
Bij besluit van 15 juli 1997, kenmerk, 97/38954W, verzonden op 15 juli 1997, hebben verweerders het hiertegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 20 augustus 1997, bij de Raad van State ingekomen op 21 augustus 1997, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 september 1997. Deze brieven zijn aangehecht.
Na afloop van het vooronderzoek zijn op 9 augustus 2000 nog stukken ontvangen van-appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2000, waar appellant in persoon en verweerders, vertegenwoordigd door mr. J.G.M. Balvers en drs Y.H.H. de Man, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op grond van artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een belanghebbende beroep instellen bij de rechtbank. Op grond van artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep in te stellen eerst tegen dat besluit bezwaar te maken.
Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht definieert het begrip belanghebbende als degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Artikel 6:5 eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en tenminste bevat:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;
d. de gronden van het bezwaar of beroep.
Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt.
2.2. Appellant heeft in zijn aanvullend beroepschrift van 18 september 1997 gesteld mede als gemachtigde van zijn kinderen beroep in te stellen.
De Afdeling stelt vast dat deze mededeling na de voor het indienen van een beroepschrift geldende termijn, die in dit geval liep tot en met 27 augustus 1997, is gedaan.
De in de artikelen 8:1, 6:5 en 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde regeling omtrent de beroepstermijn brengt met zich dat vóór afloop van de beroepstermijn bekend moet zijn namens wie beroep wordt ingesteld.
Het beroep van appellant, voorzover dat is ingesteld namens zijn kinderen, kan dan ook wegens termijnoverschrijding niet worden ontvangen.
2.3. Voorzover appellant beroep heeft ingesteld voor zichzelf, moet worden vastgesteld dat appellant ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen eigenaar of gebruiker was van de betrokken percelen, of van percelen in de onmiddellijke nabijheid ervan. Appellant stelt niettemin belanghebbende te zijn bij het besluit, aangezien bij de aankoop van de percelen door de gemeente Gulpen is geëist dat appellant een zogenoemde schone-grond-verklaring zou afgeven. Appellant vreest dan ook door de gemeente Gulpen te worden aangesproken voor de kosten van de sanering.
2.3.1. Voor het geval appellant door de gemeente Gulpen zou worden aangesproken voor de saneringskosten, wat daar overigens van zij, lijkt aannemelijk dat de aanspraak voortvloeit uit de privaatrechtelijke verhouding tussen de gemeente Gulpen en appellant. Niet valt in te zien dat bedoelde aanspraak in rechtstreeks verband staat met het bestreden besluit.
Naar het oordeel van de Afdeling kan appellant ten aanzien van dit besluit dan ook niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Verweerders hadden het bezwaar van appellant dan ook niet-ontvankelijk moeten verklaren. Nu zij dit niet hebben gedaan is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De Afdeling zal op de hierna te melden wijze zelf in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Limburg van 15 juli 1997, kenmerk, 97/38954W;
III. verklaart het bezwaar van 12 april 1997 niet-ontvankelijk;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. gelast dat door de provincie Limburg aan appellant het door hem gestorte recht (f 210,00) wordt vergoed.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. J.P.H. Donner en mr. dr. M. Oosting, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.C. Prins, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Prins
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2000
180-315.
Verzonden: 24 oktober 2000
Voor eensluidend afschrift,
De Secretaris van de aad van State,
voor deze