ECLI:NL:RVS:2001:AA9511

Raad van State

Datum uitspraak
15 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200002543/1.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.A.E. van der Does
  • E. Korthals Altes
  • J.A.M. van Angeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing gedoogverklaring voor verkoop softdrugs door burgemeester Amsterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van Sensi Smile B.V. en [appellant] B.V. tegen de afwijzing van de burgemeester van Amsterdam om een gedoogverklaring te verstrekken voor de verkoop van softdrugs in hun Sensi Smile Museumcafé. De burgemeester had op 14 april 1998 besloten om het verzoek van appellanten af te wijzen, en dit besluit werd later door de arrondissementsrechtbank te Amsterdam op 6 maart 2000 bevestigd. Appellanten stelden dat zij voor 1 april 1995 al softdrugs verkochten en dat zij daarom op de gedooglijst geplaatst moesten worden. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester in redelijkheid had kunnen besluiten om geen gedoogverklaring te verstrekken, en dat er geen sprake was van een inbreuk op het eigendomsrecht van appellanten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 7 november 2000 behandeld. Tijdens de zitting waren de appellanten vertegenwoordigd door hun advocaat, mr. E.M. Richel, en de burgemeester werd vertegenwoordigd door mr. M. Boermans. De Afdeling oordeelde dat het gedogen van de verkoop van softdrugs in een coffeeshop in strijd is met de wettelijke voorschriften en dat de burgemeester terecht had geweigerd om een gedoogverklaring te verstrekken. De Afdeling onderschreef het oordeel van de rechtbank dat appellanten niet hadden aangetoond dat zij voor de peildatum softdrugs verkochten.

De beslissing op bezwaar van de burgemeester werd niet vernietigd, ondanks een onjuiste verwijzing naar een artikel in de Algemene plaatselijke verordening. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 15 januari 2001.

Uitspraak

Raad van State
200002543/1.
Datum uitspraak: 15 januari 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Sensi Smile B.V. en [appellant] B.V., beide gevestigd te Rotterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 6 maart 2000 in het geding tussen:
appellanten
en
de burgemeester van Amsterdam.
1 . Procesverloop
Bij besluit van 14 april 1998 heeft de burgemeester van Amsterdam (hierna: de burgemeester) afwijzend beslist op het verzoek van appellanten ten behoeve van Sensi Smile Museumcafé een gedoogverklaring voor de verkoop van softdrugs te verstrekken.
Bij besluit van 20 november 1998 heeft de burgemeester het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de bezwaarschriftencommissie van 19 november 1998, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 6 maart 2000, verzonden op 13 april 2000, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 24 mei 2000, bij de Raad van State ingekomen op 25 mei 2000, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 juli 2000 heeft de burgemeester een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2000, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. E.M. Richel, advocaat te Rotterdam, bijgestaan door [appellant], directeur van [appellant] B.V., en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M. Boermans, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In april 1995 heeft de burgemeester bekend gemaakt met ingang van 1 april 1995 de verstrekking van softdrugs voorlopig uitsluitend toe te staan in bedrijven, waarin vóór die datum ook aantoonbaar softdrugs werden verkocht. Voorts heeft hij erop gewezen dat een lijst is vastgesteld van zaken die voor 1 april 1995 softdrugs plachten te verkopen. Toevoeging van coffeeshops aan deze lijst was mogelijk indien men voor 24 mei 1995 met belastingopgaven of andere stukken onomstotelijk kon aantonen dat voor de peildatum softdrugs werden verkocht.
De burgemeester heeft aan appellanten geen gedoogverklaring verstrekt, omdat het door hen geëxploiteerde Sensi Smile Museumcafé niet aan de in dit beleid omschreven voorwaarden voldoet en er geen redenen zijn aangevoerd op grond waarvan een uitzondering op dit beleid zou moeten worden toegestaan.
2.2. De Afdeling stelt voorop dat het gedogen van de verkoop van softdrugs in een coffeeshop de acceptatie van systematisch handelen in strijd met wettelijke voorschriften inhoudt in een voor publiek openstaande inrichting, waarbij bovendien overlast voor de omgeving kan ontstaan.
Evenals de rechtbank acht de Afdeling tegen deze achtergrond het hiervoor omschreven beleid, dat strekt tot bevriezing van het aantal coffeeshops, niet rechtens onaanvaardbaar. De notitie van de burgemeester van 4 april 1995, waarin dit beleid is bekendgemaakt, bevat de aankondiging dat nadere besluitvorming door de gemeenteraad zal volgen. De gemeenteraad heeft op 12 juni 1996 beleid met betrekking tot coffeeshops vastgesteld. Dit beleid betrof de invoering van een - inmiddels onverbindend verklaard - artikel in de Algemene plaatselijke verordening (hierna: Apv), waarmee werd beoogd de coffeeshops onder het reguliere horecavergunningsstelsel te brengen. Door middel van wijziging of intrekking van de exploitatievergunning als bestuurlijke sanctiemiddel zou erop kunnen worden toegezien dat bonafide van niet-bonafide exploitanten van coffeeshops werden gescheiden.
Anders dan appellanten betogen, kan hieruit niet worden afgeleid dat het bevriezingsbeleid van de burgemeester is verlaten. Dat het bevriezingsbeleid is bestendigd blijkt voorts uit de notitie van burgemeester en wethouders aan de raad van 5 december 1996 en de notitie bevattende het gedoogbeleid inzake coffeeshops van 14 januari 1997. Nu deze stukken geen wijziging inhouden van het in april 1995 bekendgemaakte beleid, kan het beroep van appellanten op onbekendheid met de notities van 5 december 1996 en 14 januari 1997 hen niet baten.
2.3. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat niet kan worden geoordeeld dat de burgemeester bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren aan appellanten een gedoogverklaring te verstrekken. Van een inbreuk op het door artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europees Verdrag van de rechten voor de mens beschermde eigendomsrecht, is geen sprake. De door appellanten bestreden besluiten van de burgemeester strekken er niet toe appellanten een op het genot van eigendom gericht recht te ontnemen waarover zij daarvóór de beschikking hadden.
2.4. Het antwoord op de vraag of de burgemeester in de beslissing op bezwaar terecht heeft gesteld dat appellanten zich voor plaatsing op de gedooglijst niet tijdig hebben gemeld, kan in het midden worden gelaten. De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daartoe gebezigde gronden dat appellanten er niet in zijn geslaagd aan te tonen dat zij voor 1 april 1995 reeds softdrugs verkochten en derhalve alsnog op de lijst geplaatst hadden moeten worden.
2.5. De beslissing op bezwaar verwijst ten onrechte naar artikel 3.2, achtste lid, aanhef en onder b, van de Apv. Dit artikel heeft betrekking op intrekking of wijziging van de exploitatievergunning. Nu over de strekking van het besluit bij appellanten geen onduidelijkheid heeft bestaan, is hierin geen grond worden gelegen voor vernietiging van de beslissing op bezwaar.
2.6. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. E. Korthals Altes en mr. J.A.M. van Angeren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. Zegveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2001
43-306.
Verzonden: 15 januari 2001
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,