ECLI:NL:RVS:2001:AB1706

Raad van State

Datum uitspraak
8 mei 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200004158/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H.B. van der Meer
  • J. de Koning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toestemming voor ligplaats met woonboot en termijnoverschrijding niet verschoonbaar

In deze zaak gaat het om de weigering van burgemeester en wethouders van Wijchen om appellant toestemming te verlenen voor het innemen van een ligplaats met een woonboot. Het besluit tot weigering werd genomen op 2 februari 1998. Appellant diende op 28 mei 1999 een bezwaarschrift in, maar dit was niet binnen de wettelijk gestelde termijn van zes weken na de verzending van het besluit ingediend. De rechtbank verklaarde het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk, omdat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Appellant stelde hoger beroep in tegen deze uitspraak.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde dat, indien een bestuursorgaan geen rechtsmiddelenclausule vermeldt, als uitgangspunt geldt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. In dit geval was er geen bewijs van dergelijke bijzondere omstandigheden. Appellant had aanvankelijk berust in het afwijzende besluit en pas later actie ondernomen na een waarschuwing voor een last onder dwangsom. De Raad van State concludeerde dat de overschrijding van de termijn voor appellant voor zijn eigen rekening kwam.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 8 mei 2001.

Uitspraak

Raad
van State
200004158/1.
Datum uitspraak: 8 mei 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
A, wonend te B,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 27 juli 2000 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Wijchen.
1 . Procesverloop
Bij besluit van 2 februari 1998 hebben burgemeester en wethouders van Wijchen (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd aan appellant toestemming te verlenen voor het innemen van een ligplaats met het tot woonboot om te bouwen vrachtschip "X".
Bij besluit van 9 september 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant - bij brief van 24 mei 1999 - gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit en het advies van commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 22 juni 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 27 juli 2000, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, ingekomen bij de Raad van State op 31 augustus 2000, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 14 februari 2001 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 april 2001, waar appellant in persoon, bijgestaan door E.P. Blaauw, werkzaam bij de Landelijke Woonbotenorganisatie (LWO) te Utrecht, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. M.C.P.J. Vermeeren, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. Vaststaat dat het bezwaarschrift van appellant, ingekomen bij burgemeester en wethouders op 28 mei 1999, niet binnen de wettelijk gestelde termijn van 6 weken na de verzending (op 12 februari 1998) van het besluit van 2 februari 1998 is ingediend en dat derhalve sprake is van overschrijding van de termijn.
2.3. Vast staat voorts dat de beslissing van 2 februari 1998 niet de rechtsmiddelenclausule bevat, zoals voorgeschreven in artikel 3:45 van de Awb.
2.4. De rechtbank heeft overwogen dat, indien een bestuursorgaan geen gevolg heeft gegeven aan de in artikel 3:45 van de Awb neergelegde verplichting, als uitgangspunt geldt dat de termijnoverschrijding op de voet van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar is, doch dat zij van oordeel is dat in het zich voordoende geval een uitzondering op dit uitgangspunt moet worden gemaakt.
2.5. De Afdeling is van oordeel dat - anders dan is overwogen in haar uitspraak van 14 januari 1999, H01.98.0316, NA 1999, 60 - in dergelijke gevallen als uitgangspunt behoort te gelden dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
2.6. De Afdeling is van bedoelde bijzondere omstandigheden niet gebleken. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, gelet op de in haar uitspraak weergegeven omstandigheden, appellant aanvankelijk heeft berust in het besluit van 2 februari 1998 en appellant pas actie tegen dit besluit heeft ondernomen op het moment dat burgemeester en wethouders bij brief van 12 april 1999 een zogeheten waarschuwing voor een last onder dwangsom aan hem deden uitgaan. Gebleken is ook dat appellant kort na het besluit van 2 februari 1998 in overleg is getreden met het gemeentebestuur en kennelijk een bevredigende (voorlopige) oplossing inzake de toen heersende ligplaatsproblematiek heeft kunnen treffen.
Dat appellant pas later, in mei 1999, rechtshulp heeft ingeschakeld en dat hem toen duidelijk is geworden dat een bezwaarschrift had moeten worden ingediend, komt voor appellants eigen verantwoordelijkheid en biedt geen grond voor het oordeel dat burgemeester en wethouders niet tot het oordeel hebben mogen komen dat hierin geen aanleiding bestond de overschrijding van de termijn verschoonbaar te achten.
De conclusie van de rechtbank dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar kan worden geacht en dat burgemeester en wethouders het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk hebben verklaard, is derhalve juist.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden, te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2001
97-221.
Verzonden: 8 mei 2001
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,