Raad
van State
200001031/1.
Datum uitspraak: 22 mei 2001.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
A, wonend te B(Andorra),
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 13 januari 2000 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Almelo.
Bij besluit van 24 maart 1998 hebben burgemeester en wethouders van Almelo (hierna: burgemeester en wethouders) appellant onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven om de zolderverdieping en het overgrote deel van het buitenmetselwerk van de eerste verdieping van het pand […]straat 6 te Z te slopen.
Bij besluit van 30 juli 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften en klachten van 14 juli 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 13 januari 2000, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 23 februari 2000, bij de Raad van State ingekomen op 24 februari 2000, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 mei 2000. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 21 juni 2000 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2001, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door A.J. Reekers, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Appellant is niet verschenen.
2.1. Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat burgemeester en wethouders appellant terecht in zijn bezwaren niet-ontvankelijk hebben verklaard. Volgens appellant is het besluit van 24 maart 1998 niet op de juiste wijze bekend gemaakt. Hij heeft daartoe aangevoerd dat dit besluit is verzonden naar het adres […] 31 te X, terwijl burgemeester en wethouders ervan op de hoogte waren, althans behoorden te zijn, dat hij in Andorra woont. Volgens appellant heeft hij pas op 4 februari 1999 kennis genomen van het besluit van 24. maart 1998 en heeft hij tegen dit besluit zo spoedig mogelijk bezwaar gemaakt.
2.1.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. In artikel 3:41, eerste lid,. van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.1.2. Burgemeester en wethouders hebben hun besluit van 24 maart 1998 op die datum per aangetekende post naar het in het kadaster als adres van appellant vermelde postadres […] 131 te X verzonden. Ook hebben zij de aanschrijving neergelegd in het pand […]straat 6 te Z. PTT Post heeft de aan voormeld postadres verzonden brief aan burgemeester en wethouders geretourneerd omdat deze niet was afgehaald. In verband hiermee hebben burgemeester en wethouders de aanschrijving op 8 juli 1998 wederom per aangetekende post naar het postadres van appellant verzonden. Ook deze brief is geretourneerd omdat deze niet was afgehaald. Vast staat dat appellant sinds 1991 niet meer voorkomt in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Almelo en dat hij het door burgemeester en wethouders gebruikte postadres zelf aan het kadaster heeft doorgegeven. Het kadaster heeft nimmer een adreswijzing van appellant ontvangen waaruit van zijn verhuizing naar Andorra blijkt. Nu ten aanzien van onroerende goederen in het algemeen van de dienaangaande in het kadaster vermelde gegevens mag worden uitgegaan, kan burgerneester en wethouders er dan ook geen verwijt van worden gemaakt dat zij de aanschrijving aan het postadres van appellant hebben verzonden. De enkele omstandigheid dat bij bepaalde ambtenaren van de gemeente Almelo wel bekend was dat appellant ook wel in Andorra verbleef maakt dat niet anders.
De Afdeling ziet gezien het vorenoverwogene geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de gevolgen van het niet afhalen van de per aangetekende post verzonden brieven geheel voor risico van appellant zijn. Het betoog van appellant dat de bezwaartermijn eerst op 4 februari 1999 is aangevangen faalt.
2.1.3. Waar er gezien het vorenstaande van uit moet worden gegaan dat de bezwaartermijn is aangevangen op 25 maart 1998 is het door appellant bij brief van 19 februari 1999 ingediende bezwaar te laat. Aangezien, zoals hiervoor is overwogen, de gevolgen van het niet afhalen van de per aangetekende post verzonden brieven voor risico van appellant zijn, is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht geen sprake.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Bastein, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtefijn-Van Bilderbeek w.g. Bastein
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2001.
13.
Verzonden: 22 mei 2001
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,