ECLI:NL:RVS:2001:AB2289
Raad van State
- Hoger beroep kort geding
- J.H.B. van der Meer
- Rechtspraak.nl
Bewijslastverdeling inzake tijdstip herschouwing en intrekking erkenning bedrijfsvoorraad
In deze zaak gaat het om de intrekking van de erkenning van de bedrijfsvoorraad van Autohandel A B.V. door de RDW voor een periode van 12 weken. De RDW had in een eerdere sanctie, opgelegd op 13 april 1999, de erkenning voor een periode van 6 weken ingetrokken. Appellante heeft betoogd dat zij na 13 september 1999 herhaaldelijk heeft geprobeerd een herschouwing aan te vragen, maar dat dit niet mogelijk was door de telefonische onbereikbaarheid van de RDW. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de omstandigheden die hebben geleid tot de langere sanctieduur niet volledig aan appellante kunnen worden toegerekend. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante te laat een afspraak had gemaakt voor de herschouwing, maar de Afdeling volgt dit oordeel niet. De Afdeling concludeert dat de RDW niet voldoende rekening heeft gehouden met de inspanningen van appellante om duidelijkheid te verkrijgen over de sanctieduur. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van appellante gegrond. De RDW wordt veroordeeld in de proceskosten van appellante en moet het betaalde griffierecht vergoeden.