E03.98.1453.
Datum uitspraak: 27 maart 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
mr. G.P.M. Sanders, gevestigd te Eindhoven, in zijn hoedanigheid van
curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid "Teka Bandenrecycling B.V", gevestigd te Liempde,
appellant,
gedeputeerde staten van Limburg, verweerders.
Bij besluit van 26 mei 1998 hebben verweerders bepaald dat door Teka Bandenrecycling B.V. een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht wordt verbeurd van f 650,-- per dag dat in strijd met artikel 8.1, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer wordt gehandeld met een maximaal te verbeuren bedrag van f 32.500,-. De begunstigingstermijn hebben verweerders bepaald op 3 maanden na inwerkingtreding van het besluit.
Bij besluit van 15 september 1998, verzonden op 15 september 1998, hebben verweerders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft Teka Bandenrecycling B.V. bij brief van 26 oktober 1998, bij de Raad van State ingekomen op 26 oktober 1998, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 november 1998. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 18 december 1998 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
Teka Bandenrecycling B.V. is op 10 november 1999 in staat van faillissement verklaard.
In artikel 8:22, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat in geval van faillissement of surséance van betaling de artikelen 25, 27 en 31 van de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing zijn.
Ingevolge artikel 8:22, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht vindt onder meer artikel 27 van de Faillissementswet geen toepassing indien partijen vóór de faillietverklaring zijn uitgenodigd om op een zitting van de rechtbank te verschijnen. Partijen zijn na de faillietverklaring, namelijk bij brief van 2 augustus 2000 daartoe uitgenodigd.
In artikel 27, eerste lid, van de Faillissementswet is bepaald dat indien de rechtsvordering tijdens de faillietverklaring aanhangig en door de schuldenaar ingesteld is, het geding ten verzoeke van de gedaagde wordt geschorst, teneinde deze de gelegenheid te geven, binnen een door de rechter te bepalen termijn, de curator tot overneming van het geding op te roepen. Ingevolge het derde lid van dit artikel is de curator, ook zonder te zijn opgeroepen, bevoegd het proces te allen tijde over te nemen en de gefailleerde buiten het geding te doen stellen.
Appellant heeft te kennen gegeven het proces ingesteld door Teka Bandenrecycling B.V. over te nemen.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2000, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.P.M. Mol, advocaat te Son en Breugel, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. M.G.L. Soons en ing. A.J.M.J. Courage-Gelissen, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Verder zijn als partij verschenen P.F. Sijben en M.J. Sijben-Martens, vertegenwoordigd door mr. K.D. Meersma, advocaat te Rotterdam.
2.1. Ingevolge artikel 122 van de Provinciewet is het provinciaal bestuur bevoegd tot bestuursdwang.
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsorn opleggen.
Ingevolge artikel 5:32, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt, in de beschikking tot oplegging van een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
2.2. Niet in geschil is dat destijds in de inrichting meer banden waren opgeslagen dan was toegestaan ingevolge de op 21 oktober 1997 krachtens de Wet milieubeheer aan Teka Bandenrecycling B.V. verleende vergunning en dat de opslag niet voldeed aan de op grond van die vergunning aan te houden wijze van compartimentering. Verweerders waren derhalve, op grond van artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 122 van de Provinciewet bevoegd een last onder dwangsom op te leggen.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting moet worden aangenomen dat door het ontbreken van compartimentering de brandbestrijdingsmogelijkheden zo gering zijn dat van legalisering van de huidige opslag geen sprake kan zijn.
2.3. Appellant betoogt dat verweerders in redelijkheid niet tot het opleggen van een last onder dwangsom konden overgaan.
2.3.1. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de in het geding zijnde situatie niet door de schuld van Teka Bandenrecycling B.V. is ontstaan, aangezien een lid van gedeputeerde staten verwachtingen had gewekt omtrent de afzet van vermalen banden ten behoeve van de cementindustrie. Hen in het vooruitzicht gestelde contract met E.N.C.I., een cementproducent, is buiten de schuld van het bedrijf niet tot stand gekomen, aldus appellant.
De Afdeling laat de vraag of en in hoeverre door een gedeputeerde verwachtingen zijn gewekt omtrent de afzetmogelijkheden in liet midden, omdat dergelijke verwachtingen, zelfs als zij zouden zijn gewekt, de in het geding zijnde situatie niet kunnen rechtvaardigen. Daarom heeft de Afdeling het niet noodzakelijk geacht het verzoek van appellant in te willigen om met toepassing van artikel 8:60 van de Algemene wet bestuursrecht deze gedeputeerde als getuige op te roepen en het verzoek om het onderzoek ter zitting niet te sluiten voordat de commissie van onderzoek inzake de effectiviteit van het toepassen van handhavingsmiddelen in cie provincie Limburg haar onderzoek heeft afgesloten.
Ook overigens er geen aanleiding om aan te nemen dat Teka Bandenrecycling B.V. met instemming van of namens het bevoegd gezag de vergunning kon overtreden en er op mocht vertrouwen dat daartegen niet handhavend zou worden opgetreden.
2.3.2. Verder stelt appellant zich op het standpunt dat afvoer van de banden niet mogelijk is vanwege de problemen op de afzetmarkt. Verweerders hebben daartegenover gesteld, dat op de hoorzitting gehouden op 7 september 1998 is gebleken dat Teka Bandenrecycling B.V. per week 100 ton materiaal afvoert naar Duitsland terwijl zij ruim 400 ton materiaal moet afvoeren om aan de vergunning te voldoen. Verder zijn volgens verweerders in Nederland ongeveer 60 bedrijven in de recycling van banden werkzaam en kunnen de banden al dan niet geshredderd naar andere landen van de Europese Unie worden afgevoerd. Zij achten de marktsituatie niet zodanig dat uitvoering van de last onmogelijk is. De Afdeling heeft, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, geen aanknopingspunten dit standpunt te betwijfelen. Verweerders zijn er aldus op goede gronden van uitgegaan dat afvoer van de banden al dan niet geshredderd,mogelijk is.
2.3.3 Appellant stelt verder dat Teka Bandenrecycling B.V. om aan de last te kunnen voldoen de aanvoer van banden naar de inrichting tijdelijk zal moeten stopzetten waardoor er onvoldoende inkomsten zijn om de afvoer te financieren. Tevens zullen daardoor volgens hem op andere plaatsen in de provincieopslagproblemen ontstaan.
Verweerders hebben gesteld dat de last ruimte laat om banden in te nemen, aangezien met een afvoer van 100 ton per week in 5 weken aan de last zou kunnen worden voldaan terwijl Teka Bandenrecycling B.V. 3 maanden de tijd heeft gekregen. Verder behoorde Teka Bandenrecycling B.V. een deel van het bij het innemen van de thans opgeslagen banden ontvangen geld te reserveren ten behoeve van de afvoer, aldus verweerders. Voor problemen met de opslag van banden in de provincie Limburg behoeft volgens verweerders niet te worden gevreesd, aangezien in deze provincie naast andere organisaties twee door de bedrijfstak voor de Banden en Wielenbranche erkende bandenverwerkingsbedrijven actief zijn.
De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat voorgaande stellingen van verweerders onjuist zijn. Verder is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerd doorslaggevende betekenis hadden moeten toekennen aan hot eventuele financiële nadeel dat Teka Bandenrecycling B.V. bij uitvoering van de last zou ondervinden.
2.3.4. Appellant vindt dat verweerders in plaats van een last op te leggen, behulpzaam hadden moeten zijn bij het vinden van andere oplossingen, waaronder het ter beschikking stellen van een terrein voor dE! tijdelijke opslag van de banden.
Verweerders achten het niet hun taak om behulpzaarn te zijn bij het op orde brengen van de bedrijfsvoering van een vergunninghoudster.
Bovendien achten zij het ontstaan van meer opslagterreinen voor banden onwenselijk en hebben zij een voorkeur voor hergebruik van banden.
Naar het oordeel van de Afdeling hebben verweerders hiermee geen blijk gegeven van een onjuiste taakopvatting. Wat de andere door appellant aangedragen mogelijkheden betreft om de opslag van banden te verminderen, overweegt de Afdeling dat de conclusie dat de door appellant aangedragen mogelijkheden onvoldoende uitzicht boden op een spoedige oplossing gerechtvaardigd is, gelet op de eerder door Teka Bandenrecycling B.V. gedane doch niet nagekomen toezeggingen ten aanzien van het binnen afzienbare tijd verminderen van de opslag van banden. Verweerders hebben in de door appellant aangedragen mogelijkheden geen aanleiding behoeven te zien om af te zien van handhavingsmaatregelen.
2.3.5. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders bij afweging van de betrokken belangen - waaronder het belang van het voorkomen van nadelige gevolgen voor het milieu bij een brand - in redelijkheid kunnen besluiten om Teka Bandenrecycling B.V. de last onder dwangsom op te leggen.
2.4. Appellant betoogt verder dat gezien de marktsituatie de begunstigingstermijn van 3 maanden na inwerkingtreding van het besluit van 26 mei 1998 onvoldoende is om het overschot aan banden op legale wijze af te voeren.
Verweerders hebben gesteld dat Teka Bandenrecycling B.V. ongeveer 415 ton banden al dan niet geshredderd moet afvoeren om de overtreding te beëindigen. Volgens informatie van dit bedrijf voert zij per week 100 ton af naar Duitsland, hetgeen betekent dat zij binnen 5 weken het te veel aan banden kan afvoeren. Gelet hierop kan niet worden gesteld dat de begunstigingstermijn van 3 maanden onredelijk kort is.
2.5. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders de bezwaren tegenhet besluit van 26 mei 1998 terecht ongegrond verklaard. Hen beroep is derhalve ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. K. Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Soede
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2001
270.
Verzonden: 27 maart 2001
Voor eensluidend afschrift
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,