ECLI:NL:RVS:2001:AB6567

Raad van State

Datum uitspraak
8 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200101116/2.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D. Dolman
  • B. Klein Nulent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Oud Heijenoord te Arnhem

In deze zaak hebben verzoekers, wonend in de nabijheid van het plangebied, een voorlopige voorziening aangevraagd tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan 'Partiële herziening 1999-01 van het bestemmingsplan Oud Heijenoord' door de gemeenteraad van Arnhem. De verzoekers vrezen dat de voorgenomen bebouwing hun woongenot zal aantasten door schaduwwerking, vermindering van privacy en een daling van de waarde van hun woningen. Verzoeker sub 2 heeft daarnaast betoogd dat het plan niet voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening en dat er geen adequate belangenafweging heeft plaatsgevonden.

De Voorzitter van de Raad van State heeft de verzoeken behandeld en vastgesteld dat de bouwplannen in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan. De Voorzitter heeft overwogen dat aan een bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend en dat de afstand tussen de woningen van de verzoekers en de geplande bebouwing voldoende is om een significante aantasting van hun woongenot te voorkomen. De Voorzitter concludeert dat de gemeenteraad in redelijkheid het plan heeft kunnen goedkeuren, en dat de zorgen van de verzoekers niet voldoende onderbouwd zijn om een voorlopige voorziening te treffen.

De verzoeken om een voorlopige voorziening zijn afgewezen, en de Voorzitter heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 6 augustus 2001, waarbij de Voorzitter de beslissing heeft genomen in aanwezigheid van de ambtenaar van Staat.

Uitspraak

Raad
Van State
200101116/2.
Datum uitspraak: 6 augustus 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [appellant 1a] en [appellant 1b], wonend te [woonplaats],
2. [appellant 2], wonend te [woonplaats],
verzoekers,
en
gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 juni 2000 heeft de gemeenteraad van Arnhem het bestemmingsplan "Partiële herziening 1999-01 van het bestemmingsplan Oud Heijenoord" vastgesteld.
Bij besluit van 16 januari 2001 hebben verweerders beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers sub 1 bij brief van 1 maart 2001, bij de Raad van State ingekomen op 5 maart 2001, en verzoeker sub 2 bij brief van 9 maart 2001, bij de Raad van State ingekomen op 13 maart 2001, beroep ingesteld.
Bij brief van 9 maart 2001, bij de Raad van State ingekomen op 12 maart 2001, hebben verzoekers sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 10 maart 2001, bij de Raad van State ingekomen op 13 maart 2001, heeft verzoeker sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 29 juni 2001, waar verzoekers in persoon zijn verschenen. Voorts is de raad van de gemeente Arnhem daar gehoord, vertegenwoordigd door mr. I.M. van Haaften en R.L.H. Slippens, ambtenaren van de gemeente, en A. van Vuuren, werkzaam bij ABC Vastgoed. Verweerders zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het bestemmingsplan betreft het deels bebouwde terrein dat is ingesloten door de Noordelijke Parallelweg, de Rozenstraat en de Frombergstraat. Het voorziet in de bouw van maximaal 90 wooneenheden in de vorm van minimaal 17 grondgebonden woningen en overigens appartementen. Verweerders hebben het plan goedgekeurd.
2.3. Verzoekers kunnen zich met dit besluit niet verenigen. Verzoekers sub 1, woonachtig aan de [straat] tegenover het plangebied, hebben betoogd dat door het plan de kwaliteit van hun woongenot sterk zal verminderen. Zij vrezen voor de schaduwwerking van de voorgenomen bebouwing, vermindering van hun privacy en verdwijning van het weidse uitzicht. Daardoor zal volgens hen de waarde van hun woning dalen.
Verzoeker sub 2, die woont aan de [straat] ten oosten van het plangebied, heeft onder meer betoogd dat verweerders het plan niet hebben getoetst aan het criterium van een goede ruimtelijke ordening en dat ook niet blijkt van een belangenafweging. Hij stelt dat verweerders hun beoordeling ten onrechte hebben gebaseerd op de plantoelichting. Voorts is hij van mening dat de geprojecteerde bebouwing sterk afwijkt van de omgeving, zeker nu de bouwhoogte ten opzichte van het maaiveld niet is geregeld, zodat door afgraving gevelhoogten van 20 m en meer mogelijk zijn. Hij wijst hierbij tevens op artikel 19A van de planvoorschriften. Ook stelt hij dat uitvoering van het plan grote nadelige gevolgen zal hebben voor de omgeving en zijn woongenot.
2.4. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt het volgende. De wijk Heijenoord ligt in de ring rond de binnenstad. Het bouwplan gaat uit van het herstellen van de voor de omgeving van dit gebied kenmerkende blokkenstructuur. Het te bouwen complex bestaat uit gezinshuizen met tuinen en uit appartementengebouwen. De bouwhoogte varieert van twee lagen met een kap voor de gezinswoningen die deel uitmaken van het blok aan de Rozenstraat, maximaal vijf bouwlagen in het middendeel en maximaal vier bouwlagen aan de Frombergstraat, inclusief de voorziene penthouses. Blijkens de plankaart is de maximum bouwhoogte van het blok tegenover de woning van verzoekers sub 1 54,50 m NAP. Het hoogste blok zal 56 m NAP mogen zijn, en het blok het dichtst bij de woning van verzoeker sub 2 maximaal 50,50 m NAP. Het gemiddelde maaiveld bevindt zich op 42,50 m NAP, hetgeen betekent dat, wanneer niet wordt afgegraven, het hoogste blok maximaal 13,5 m boven het maaiveld zal komen. De maximale bouwhoogte van de bebouwing tegenover de woning van verzoekers sub 1 zal 12 m boven het maaiveld bedragen, waarbij de penthouses 2,5 m worden teruggebouwd. De afstand tussen de woning van verzoekers sub 1 en het tegenover hen te bouwen appartementenblok bedraagt 12 m.
De Voorzitter overweegt dat aan een geldend bestemmingsplan, noch aan een (vrij) uitzicht in het algemeen blijvende rechten kunnen worden ontleend. Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden en de ter zitting door de gemeenteraad overgelegde bezonningstekeningen en in aanmerking genomen de reactie daarop van verzoeker sub 2 van 15 juli 2001, is hij van oordeel dat niet aannemelijk is dat een zodanige aantasting van de persoonlijke levenssfeer en vermindering van dag- en zonlichttoetreding in de woning van verzoekers sub 1 zal optreden, dat verweerders het plan niet konden goedkeuren. Een dergelijke aantasting en vermindering is ten aanzien van verzoeker sub 2 nog minder aannemelijk, gelet op de ruime afstand tussen zijn woning en het plangebied en de bebouwing die zich daartussen bevindt.
2.4.1. Verweerders stellen dat voor een belangrijk deel van de geprojecteerde bebouwing in het gebied aansluiting is gevonden bij de bestaande omringende bebouwing, met name woningen. Het merendeel van de woningen in het westelijke plangedeelte zal bestaan uit twee bouwlagen, die volgens hen naadloos aansluiten bij de bestaande woningen aan de Rozenstraat en de Noordelijke Parallelweg. Ook met de bebouwingswand aan de westzijde van de Frombergstraat wordt volgens verweerders een goede verhouding bereikt met de bestaande woningen aan de oostzijde van de Frombergstraat. Deze mogen volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan uit twee bouwlagen bestaan. Een deel van deze (aaneengebouwde) woningen is in werkelijkheid uitgevoerd in twee bouwlagen met een souterrain en kapvormen in diverse uitvoeringen, zodat de gemiddelde bouwhoogte hiervan niet wezenlijk afwijkt van de aan de overkant voorziene bebouwingshoogte. Door verschuiving van het uit vijf bouwlagen bestaande middengedeelte van de bebouwingswand zal de ruimtelijke verschijning van dit plandeel minder "hard" overkomen. Verweerders zijn van mening dat met de vaststelling van het plan een verantwoorde stedebouwkundige invulling van het plangebied is gegeven.
Het vorenstaande komt de Voorzitter niet onredelijk voor.
2.4.2. Uit de plantoelichting blijkt dat de toegestane bouwhoogten ten opzichte van NAP zijn omschreven omdat ter plaatse van het plangebied grote hoogteverschillen, tot ongeveer 5 m, bestaan. De Voorzitter acht het onder die omstandigheden niet onredelijk uit te gaan van NAP-hoogten in plaats van maaiveldhoogten. Niet gebleken, noch ook aannemelijk gemaakt is dat een zodanige afgraving van het terrein zal plaatsvinden dat de voorziene gebouwen aanzienlijk van de hierboven in overweging 2.4. genoemde hoogten zullen afwijken. Daarbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat het maximale aantal bouwlagen op de plankaart is vermeld. Het derde lid van artikel 19A van de planvoorschriften kan naar het oordeel van de Voorzitter niet anders worden opgevat dan dat de bij de andere bestemming behorende voorschriften niet gelden voor de ondergrondse parkeervoorziening. Verweerders delen dan ook terecht niet de bedenkingen van verzoeker sub 2 inzake de (theoretische) mogelijkheden qua bebouwingshoogte.
2.4.3. Gelet op het bestreden besluit bestaat voorts geen grond voor het oordeel dat verweerders het plan niet hebben getoetst aan het criterium van een goede ruimtelijke ordening of dat zij de door verzoekers naar voren gebrachte belangen niet of onvoldoende hebben afgewogen.
2.4.4. Het bestaan van alternatieven kan op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerders hebben zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
2.4.5. Wat de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van verzoekers betreft, verwacht de Voorzitter niet dat die waardevermindering zo groot zal zijn dat verweerders hieraan in redelijkheid een doorslaggevend gewicht hadden moeten toekennen.
2.5. Ook overigens ziet de Voorzitter in hetgeen verzoekers hebben aangevoerd geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. De verzoeken dienen derhalve te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Klein Nulent
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2001
218-295.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,