200002475/1.
Datum uitspraak: 11 juli 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Groningen van 1 mei 2000 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Delfzijl.
Bij besluit van 5 juli 1999 hebben burgemeester en wethouders van Delfzijl (hierna: burgemeester en wethouders) op het verzoek van [buurman] (hierna: [buurman]) aan de gemeente Delfzijl een vergunning verleend voor het kappen van een kastanjeboom achter het perceel [adres] te [woonplaats].
Bij besluit van 22 oktober 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het besluit en het advies van de Commissie voor de bezwaar- en beroepschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 1 mei 2000, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 21 mei 2000, bij de Raad van State ingekomen op 23 mei 2000, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 mei 2001, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. G.W. Breuker, advocaat te Groningen is verschenen. Burgemeester en wethouders zijn niet verschenen.
2.1. In geschil is de op verzoek van [buurman] verleende vergunning voor het kappen van een kastanjeboom, gelegen achter diens perceel [adres] te [woonplaats].
2.2. In het in bezwaar gehandhaafde besluit wordt onder meer als reden van de vergunningverlening vermeld dat de boom te dicht op de erfafscheiding (± 1 meter) staat en half over de (smalle) tuin van [buurman] hangt, waardoor een groot deel van zijn tuin door de boom overgroeid wordt.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat burgemeester en wethouders het belang bij het kappen van de boom hebben kunnen laten prevaleren boven het belang bij handhaving van de boom. Daarbij heeft de rechtbank blijkens haar overwegingen vooral van belang geacht dat de kastanjeboom zich op ongeveer 1 meter afstand van de erfscheiding met de tuin van [buurman] bevindt en half over deze tuin heen hangt, waardoor hij, mede gelet op het feit dat het een smalle tuin betreft, veel zonlicht wegneemt.
2.4. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, komt erop neer dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders de vergunningverlening hebben gebaseerd op een onjuiste opvatting omtrent de feitelijke situatie. Zo hangen de takken niet over de tuin van [buurman], maar over de eigen tuin van appellant. Van schaduwwerking en beneming van zonlicht, veroorzaakt door de kastanjeboom, is geen sprake, aldus appellant.
2.5. Appellant heeft ter zitting een aantal foto's van de situatie ter plekke, genomen vanuit verschillende hoeken, overgelegd.
Aan de hand van deze foto's moet allereerst worden vastgesteld dat de plaats van de kastanjeboom, zoals in het besluit op bezwaar overwogen en door de rechtbank overgenomen, niet zodanig is dat de boom met zijn takken half over de tuin van [buurman] hangt.
Op grond van deze foto's moet verder worden aangenomen dat de schaduwwerking en lichtbeneming in de tuin van [buurman] veeleer wordt veroorzaakt door andere, hogere, bomen in de omgeving en niet zo zeer door de kastanje, en dat kap van de kastanje naar alle waarschijnlijkheid hierin dan ook geen verandering zal brengen.
Daarbij komt dat appellant aan de hand van de foto's aannemelijk heeft gemaakt dat in elk geval na het middaguur de kastanje geen schaduwwerking meer veroorzaakt in de tuin van [buurman].
De door burgemeester en wethouders overgelegde (lucht)foto's van de omgeving bevestigen de juistheid van de feitelijke situatie, waarvan zij in hun besluitvorming zijn uitgegaan, niet.
2.6. Uit het vorenstaande volgt dat burgemeester en wethouders de bij de voorbereiding van een besluit vereiste zorgvuldigheid ten aanzien van de vaststelling van de feiten (artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna Awb) niet in acht hebben genomen en dat het besluit niet op een deugdelijke motivering berust (artikel 7:12 Awb). De rechtbank heeft dit miskend en ten onrechte geen aanleiding voor vernietiging gevonden.
2.7. Het hoger beroep is derhalve gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit op bezwaar vernietigen. Burgemeester en wethouders dienen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaarschrift van appellant te nemen.
2.8. De Afdeling ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling in beroep en in hoger beroep.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Groningen van 1 mei 2000, AWB 99/1069 BESLU V13;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Delfzijl van 22 oktober 1999, 99005334/GW;
V. veroordeelt burgemeester en wethouders van Delfzijl in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van ƒ 822,80, waarvan een bedrag van ƒ 710,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Delfzijl te worden betaald aan appellant;
VI. gelast dat door de gemeente Delfzijl het door appellant gestorte recht (in totaal ƒ 550,00) wordt vergoed.
Aldus vastgesteld door mr. E. Korthals Altes, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. Korthals Altes w.g. Wolff
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2001
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,