200102473/2.
Datum uitspraak: 7 augustus 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker] e.a., wonend te [woonplaats],
verzoekers,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 5 april 2001 in het geding tussen:
1. gedeputeerde staten van Limburg,
2. burgemeester en wethouders van Gennep,
3. het algemeen bestuur van het Waterschap Peel en Maasvallei.
Bij besluit van 28 oktober 1998 heeft het algemeen bestuur van het Waterschap Peel en Maasvallei, voor zover hier van belang, besloten tot het vaststellen van het plan tot uitvoering van het GEBEVE-project "Tielebeek".
Bij besluit van 16 september 1998 heeft het dagelijks bestuur van het Waterschap Peel en Maasvallei besloten tot aanpassing van de legger, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Keur, om het GEBEVE-project mogelijk te maken.
Bij besluit van 30 maart 2000 (besluit I) hebben gedeputeerde staten van Limburg (hierna: gedeputeerde staten) het door verzoekers tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 28 maart 2000 hebben burgemeester en wethouders van Gennep (hierna: burgemeester en wethouders) met gebruikmaking van de door gedeputeerde staten op 28 februari 2000 verleende verklaringen van geen bezwaar, een aanlegvergunning verleend voor het verleggen van de Tielebeek.
Bij besluit van 24 juli 2000 (besluit II) hebben burgemeester en wethouders het door verzoekers tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 21 februari 2001 (besluit III) heeft het dagelijks bestuur van het Waterschap Peel en Maasvallei een als wijzigingsbesluit aan te merken aanvullend besluit genomen, inhoudende dat ten behoeve van monitoring in het landbouwgebied alsnog twee extra peilbuizen zullen worden aangebracht op aanwijzing van de Stichting Advisering bestuursrechtspraak.
Bij uitspraak van 5 april 2001 , verzonden op 6 april 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) de door verzoekers tegen deze besluiten ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 4 mei 2001, bij de Raad van State ingekomen op die dag, hoger beroep ingesteld. Tevens hebben zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 juli 2001, waar verzoekers, vertegenwoordigd door [verzoeker], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. J.J.M. Stevens, ambtenaar der gemeente, en het (algemeen en dagelijks) bestuur van het Waterschap Peel en Maasvallei, vertegenwoordigd door mr. G.G.P.M. Muijres en ing. F.A.M. Verdonschot, medewerkers van het Waterschap, zijn verschenen.
2.1. Partijen zijn in het bijzonder verdeeld over het antwoord op de vraag of de voorgenomen herinrichting van de Tielebeek invloed zal hebben op de grondwatersituatie in de woonwijk van verzoekers. De onderhavige procedure leent zich niet voor een diepgaand onderzoek naar deze vraag. Niet uitgesloten kan worden geacht dat de aangevallen uitspraak - al dan niet met verbetering van gronden - in de bodemprocedure zal worden bevestigd. Daarbij is in aanmerking genomen dat, mede gelet op de twee adviezen van de Stichting Advisering bestuursrechtspraak en het door het ingeneursbureau Kragten B.V. opgestelde rapport, naar voorlopig oordeel niet aannemelijk is dat behoudens in geval van extreme omstandigheden sprake zal zijn van een verhoging van de grondwatersituatie in deze woonwijk als gevolg van de herinrichting. Voorts is daarbij in aanmerking genomen dat het waterschap heeft verklaard dat, indien onverhoopt mocht blijken dat deze situatie zich voordoet, adequate maatregelen zullen worden genomen om de overlast te beperken en dat met het oog daarop is gezorgd voor adequate monitoring overeenkomstig het advies van de Stichting Advisering bestuursrechtspraak.
2.2. Onder deze omstandigheden moeten de belangen van het waterschap bij het ten uitvoer leggen van de vergunde werkzaamheden hangende hoger beroep van zwaarder gewicht worden geacht dan die van verzoekers bij de gevraagde voorlopige voorziening. In dit verband speelt met name ook een rol dat deze werkzaamheden door het waterschap vóór 31 december 2001 dienen te zijn afgesloten en gedeclareerd, teneinde de door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij voor het project toegezegde subsidie van in totaal ƒ 340.000,-- niet mis te lopen. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek af te wijzen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn- van Bilderbeek w.g. Van Roosmalen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2001
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,