ECLI:NL:RVS:2001:AB6630

Raad van State

Datum uitspraak
4 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200005771/1.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. Cleton
  • M. Oosting
  • K. Brink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijstelling van bestemmingsplan voor militair oefenterrein

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap "Vakantiecentrum Witterzomer B.V." en een appellant tegen de burgemeester en wethouders van Assen. De zaak betreft de vrijstelling die door de burgemeester en wethouders is verleend op 13 januari 1999 voor de inrichting van het militaire oefenterrein "De Haar". Appellanten betogen dat de anticipatieprocedure niet gerechtvaardigd is en dat de vrijstelling leidt tot onevenredige geluidshinder voor de gebruikers van het vakantiecentrum, vooral 's nachts. De rechtbank te Assen heeft eerder, op 17 november 2000, het beroep van appellanten ongegrond verklaard.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 19 april 2001 behandeld. De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester en wethouders er redelijkerwijs van mochten uitgaan dat het bestemmingsplan "De Haar-Oost" onherroepelijk zou worden. De Afdeling voegt hieraan toe dat de notitie van het Noordelijk Akoestisch Adviesburo, die door appellanten is overgelegd, dateert van na de beslissing op bezwaar, waardoor burgemeester en wethouders hier geen rekening mee konden houden.

De Afdeling onderschrijft de overweging van de rechtbank dat de gevreesde geluidshinder niet voortkomt uit de verleende vrijstelling, maar pas bij het in gebruik nemen van het militaire oefenterrein. De Afdeling concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Raad
van State
200005771/1.
Datum uitspraak: 4 juli 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Vakantiecentrum Witterzomer B.V.",
gevestigd te Assen, en
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Assen van 17 november 2000 in het geding tussen:
appellanten
en
burgemeester en wethouders van Assen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 januari 1999 hebben burgemeester en wethouders van Assen (hierna: burgemeester en wethouders) met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (zoals deze luidde vóór 3 april 2000) vrijstelling verleend van de bepalingen van het geldende bestemmingsplan ten behoeve van het uitvoeren van werken en werkzaamheden voor de inrichting van militair oefenterrein "De Haar" op het grondgebied van de gemeente Assen.
Bij besluit van 18 juni 1999 hebben burgemeester en wethouders de daartegen ingediende bezwaarschriften ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 18 mei 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 17 november 2000, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 11 december 2000, bij de Raad van State ingekomen op 12 december 2000, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2001, waar appellanten, vertegenwoordigd door H. Zingstra, directeur van het vakantiecentrum, en mr. P.J.G.G. Sluyter, advocaat te Assen, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. E.G.E. Kuiper, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord gedeputeerde staten van Drenthe, vertegenwoordigd door G.S. Mutgeert, ambtenaar van de provincie, en de Staatssecretaris van Defensie, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, alsmede de Defensie-ambtenaren J.W. Wensink, R.L. Broeksma, A. Noorman en P.I.J. van der Weele en de TNO-medewerkers J. Vos en F.H.A. van den Berg.
2. Overwegingen
2.1. Appellanten hebben betoogd dat het volgen van de zogeheten anticipatieprocedure voor de realisering van het circa 450 hectare metende militaire oefenterrein "De Haar", gelet op de stand van zaken van de planologische procedure en het ontbreken van een voldoende spoedeisend karakter, niet gerechtvaardigd is. Verder betogen appellanten dat de verleende vrijstelling zal leiden tot de inrichting van een militair oefenterrein, waarvan de gebruikers van het Vakantiecentrum Witterzomer met name in de nachtelijke uren onevenredige (geluid)hinder zullen ondervinden. Ter staving van dit betoog hebben zij een notitie overgelegd van het Noordelijk Akoestisch Adviesburo van 30 juni 1999.
2.2. Burgemeester en wethouders zijn bij het verlenen van de vrijstelling vooruit gelopen op de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "De Haar-Oost". Ten tijde van de behandeling van het beroep was dit bestemmingsplan inmiddels in werking getreden, maar nog niet in rechte onaantastbaar geworden. De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 20 maart 2000, no. H01.99.0351 (JB 2000/135; AB 2001, 22; BR 2000, p. 497), overwogen dat in een dergelijke situatie bij de behandeling van het beroep moet worden beoordeeld of burgemeester en wethouders er ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar van mochten uitgaan dat het bestemmingsplan op het van belang zijnde onderdeel uiteindelijk onherroepelijk zou worden.
2.3. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat niet kan worden gezegd dat burgemeester en wethouders er niet redelijkerwijs van mochten uitgaan dat het bestemmingsplan "De Haar-Oost" onherroepelijk zou worden. Daaraan voegt de Afdeling toe dat de door appellanten overgelegde notitie van het Noordelijk Akoestisch Adviesburo dateert van na het nemen van de thans bestreden beslissing op bezwaar, zodat burgemeester en wethouders daarmee geen rekening hebben kunnen houden. Voorts wijst de Afdeling erop dat het bestemmingsplan als gevolg van haar uitspraak van heden inzake no. 200000447/1, in ongewijzigde vorm in rechte onaantastbaar is geworden.
2.4. Ten slotte onderschrijft de Afdeling de overweging van de rechtbank dat de door appellanten gevreesde (geluid)hinder in het vakantiecentrum niet ontstaat door het verlenen van de in geding zijnde vrijstelling, maar eerst door het in gebruik nemen van het militaire oefenterrein. In dit bezwaar heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid hebben kunnen besluiten de vrijstelling in bezwaar te handhaven.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en mr. dr. M. Oosting en mr. K. Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. W.P. van der Haak, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Van der Haak
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2001
250.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,