ECLI:NL:RVS:2001:AB8216

Raad van State

Datum uitspraak
25 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200003351/1.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.A.E. van der Does
  • C.A. Terwee-van Hilten
  • P.A. Offers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor agrarische bedrijfswoning op basis van bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om de weigering van burgemeester en wethouders van Sassenheim om een bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een bedrijfswoning op een agrarisch perceel. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het bestemmingsplan aan de verlening van de gevraagde bouwvergunning in de weg staat. Het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (zuid)' bepaalt dat op de betrokken gronden de bestemming 'agrarische doeleinden (A)' rust. Volgens de planvoorschriften is binnen een agrarisch bouwperceel slechts bebouwing toegestaan ten behoeve van één agrarisch bedrijf, en is per agrarisch bedrijf ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan. De appellant, die een agrarisch bedrijf exploiteert, stelde dat het bouwplan voorziet in de bouw van een eerste bedrijfswoning, omdat de voormalige agrarische bedrijfswoning in 1994 aan een derde is verkocht en sindsdien geen functie meer vervult als agrarische bedrijfswoning. Dit wijzigingsbesluit, goedgekeurd door de gedeputeerde staten van Zuid-Holland, heeft de bestemming van de voormalige bedrijfswoning gewijzigd naar 'woondoeleinden', waardoor deze niet meer tot het agrarisch bouwperceel behoort. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan, omdat er geen bestaande bedrijfswoning meer aanwezig is die aan het agrarisch bedrijf van de appellant kan worden toegerekend. De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de appellant gegrond. Burgemeester en wethouders worden veroordeeld in de proceskosten en moeten het griffierecht vergoeden aan de appellant.

Uitspraak

Raad
van State
200003351/1.
Datum uitspraak: 25 juli 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
A, wonend te B,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 31 mei 2000 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Sassenheim.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 augustus 1998 hebben burgemeester en wethouders van Sassenheim (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd appellant bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een bedrijfswoning op het perceel [...…] Xa te B.
Bij besluit van 28 oktober 1998, verzonden op 29 oktober 1998, hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar - met verbetering van de kadastrale aanduiding van het perceel -ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 31 mei 2000, verzonden op 6 juni 2000, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 13 juli 2000, bij de Raad van State ingekomen op 14 juli 2000, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ingekomen van burgemeester en wethouders. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 mei 2001, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. L.J. van Pelt, gemachtigde, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. R. Lever, advocaat te Leiden, en mr. J. Zandstra, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat het bestemmingsplan aan verlening van de gevraagde bouwvergunning in de weg staat.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Landelijk Gebied (zuid)" rust op de gronden waarop het bouwplan betrekking heeft, de bestemming "agrarische doeleinden (A)".
Ingevolge artikel 12, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften zijn deze gronden - voor zover hier van belang - bestemd voor het uitoefenen van agrarische bedrijven voor zover gericht op de bollencultuur, de land- en tuinbouw op open grond en de veehouderij (...). Ingevolge artikel 12, tweede lid, van de planvoorschriften mogen op deze gronden onder meer bedrijfswoningen worden gebouwd. Ingevolge artikel 12, derde lid, onder a, van de planvoorschriften is binnen een op de plankaart aangegeven agrarisch bouwperceel slechts bebouwing toegestaan ten behoeve van één agrarisch bedrijf. Ingevolge het derde lid, onder h, van deze bepaling is per agrarisch bedrijf ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan.
2.3. Het agrarisch bouwperceel van appellant omvatte voorheen, zo is vast komen te staan, onder meer de gronden waarop de woning […] X te B is gevestigd. Deze woning is in 1994 aan een derde (niet-agrariër) verkocht en vervult sindsdien geen functie meer als agrarische bedrijfswoning. Bij besluit van 23 januari 1996, goedgekeurd door gedeputeerde staten van Zuid-Holland bij besluit van 22 april 1996, hebben burgemeester en wethouders met gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de bestemming van de woning Klinkenberg 14 en de daarbij behorende gronden gewijzigd. Als gevolg van dit wijzigingsbesluit hebben deze woning en daarbij behorende gronden thans de bestemmingen "woondoeleinden", "tuinen" en "erven".
Het wijzigingsbesluit heeft tot gevolg dat de woning […] X aan de agrarische bestemming is onttrokken en thans geen deel meer uitmaakt van het agrarische bouwperceel. Het voor 1996 bestaande bouwperceel is hierdoor in omvang afgenomen. Het wijzigingsbesluit heeft verder tot gevolg dat op het betrokken agrarische bouwperceel geen bedrijfswoning meer aanwezig is die voor de toepassing van de planvoorschriften aan het agrarisch bedrijf van appellant toegerekend zou moeten worden. De toelichting op het bestemmingsplan biedt onvoldoende grond voor een anders luidende conclusie. Voor zover de planwetgever de intentie heeft gehad dat de met gebruikmaking van voormelde wijzigingsbevoegdheid inmiddels tot burgerwoning bestemde voormalige agrarische bedrijfswoning betrokken dient te worden bij de beantwoording van de vraag of op het perceel reeds een bedrijfswoning aanwezig is, heeft hij dit niet in de planvoorschriften verwerkt.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bouwplan voorziet in de bouw van een eerste bedrijfswoning, hetgeen niet in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het beroep van burgemeester en wethouders op de dubbeltelbepaling kan niet leiden tot een ander oordeel. Als gevolg van het door hen genomen wijzigingsbesluit is de woning […] X onttrokken aan de agrarische bestemming en bestemd als burgerwoning. Voor zover bij het verlenen van de bouwvergunning voor deze woning ingevolge het destijds geldende uitbreidingsplan gronden in aanmerking zijn genomen, kunnen deze na de wijziging van het bestemmingsplan niet meer worden toegerekend aan het overgebleven agrarisch bouwperceel, zodat zij bij de onderhavige bouwaanvraag geen - beperkende - rol meer kunnen spelen.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het door appellant bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Burgemeester en wethouders dienen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
2.5. Burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 31 mei 2000, AWB 98/9212 WW 44;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Sassenheim van 28 oktober 1998, 2594;
V. veroordeelt burgemeester en wethouders van Sassenheim in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van ƒ 2893,00, waarvan een gedeelte groot ƒ 2840,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Sassenheim te worden betaald aan appellant;
VI. gelast dat de gemeente Sassenheim aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (totaal ƒ 565,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. C.A. Terwee-van Hilten en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. Langeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2001
251.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,