ECLI:NL:RVS:2001:AB9074

Raad van State

Datum uitspraak
8 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200004214/1.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • O. van Loon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vergoeding van vervoerskosten voor schoolbezoek in Nijmegen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de burgemeester en wethouders van Nijmegen tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem. De rechtbank had op 31 juli 2000 geoordeeld dat het besluit van de gemeente om het verzoek van [bezwaarde 2] om vergoeding van eigen vervoer voor het schoolbezoek van haar dochter af te wijzen, onterecht was. De gemeente had eerder op 28 juli 1999 en 30 september 1999 besluiten genomen die het verzoek afwezen, maar deze werden door de rechtbank vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de gemeente onvoldoende zorgvuldig had gehandeld door geen nadere vragen te stellen aan de orthopedagoog die een rapport had opgesteld over de geschiktheid van de school voor de dochter van [bezwaarde 2].

In het hoger beroep voerden de appellanten aan dat het rapport van de orthopedagoog niet relevant was voor de beoordeling van de aanvraag. De gemeente stelde dat de verordening geen vergoeding voorziet voor vervoerskosten als ouders kiezen voor een school met een bepaalde onderwijsmethode. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat ook in dit geval een beroep op de hardheidsclausule van de verordening mogelijk is, ongeacht de reden voor de schoolkeuze. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De beslissing werd genomen in naam der Koningin en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 augustus 2001.

Uitspraak

Raad
van State
200004214/1.
Datum uitspraak: 8 augustus 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Nijmegen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 31 juli 2000 in het geding tussen:
[bezwaarde 1] en [bezwaarde 2], wonend te Nijmegen
en
appellanten.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 juli 1999 hebben appellanten het verzoek van [bezwaarde 2] (hierna: [bezwaarde 2]) om vergoeding van eigen vervoer voor het schoolbezoek van haar dochter, afgewezen.
Bij besluit van 30 september 1999 hebben appellanten het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij besluit van 6 januari 2000 is dit besluit gewijzigd. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 31 juli 2000, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) voorzover thans van belang het door [bezwaarde 2] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 januari 2000 vernietigd en appellanten opgedragen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 5 september 2000, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 17 april 2001 heeft [bezwaarde 2] een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2001, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. B.M.F.C. van Leeuwen, ambtenaar der gemeente, en [bezwaarde 2], vertegenwoordigd door mr. C. Lubben, gemachtigde, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank heeft - voorzover in het kader van het hoger beroep van appellanten van belang - geoordeeld dat aangezien het rapport van de door de ouders aangezochte orthopedagoog drs. C.P.M.O. Op Heij een duidelijk en gemotiveerd oordeel bevat over de voor de dochter geschiktste school, deze verklaring, in het licht van het beroep van [bezwaarde 2] op artikel 26 van de Verordening leerlingenvervoer gemeente Nijmegen (hierna: de Verordening), voor appellanten aanleiding had moeten vormen voor het inschakelen van de commissie van onderzoek en/of deskundigen als bedoeld in artikel 26 dan wel voor het stellen van nadere vragen aan drs. Op Heij. Nu dit niet is gebeurd, is het besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en is de afwijzing van het beroep op de hardheidsclausule van artikel 26 van de Verordening onvoldoende gemotiveerd.
2.2. Appellanten hebben hiertegen enkel aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat voor de beoordeling van de aanvraag het rapport van de orthopedagoog niet ter zake doende is. Gelet op het bepaalde in de verordening is voor de vraag of een vervoerkostenvergoeding wordt uitgekeerd beslissend of de school van de gewenste godsdienstige of levensbeschouwelijke richting op een in de verordening genoemde afstand of verder ligt, of niet. De verordening voorziet niet in vergoeding van vervoerskosten, wanneer gekozen wordt voor een school met een bepaalde onderwijsmethode. Aangezien uit de verordening blijkt dat deze niet van toepassing is wanneer ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen van mening zijn dat hun kinderen onderwijs van een bepaalde onderwijsmethode dienen te volgen, is voor toepassing van de hardheidsclausule geen plaats, aldus appellanten.
2.3. Dit betoog faalt. Uit de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 1995 inzake no. R03.93.0716 (Gst. 1995, 7017, 8), waarin toepassing van een op de van belang zijnde punten vergelijkbare verordening aan de orde was, volgt, dat ook indien - zoals in het onderhavige geval - de schoolkeuze niet is ingegeven door het verlangen naar onderwijs in een bepaalde richting dan wel naar openbaar onderwijs maar naar een bepaalde onderwijsmethode, een beroep op de in de verordening opgenomen hardheidsclausule kan worden gedaan. Door appellanten zijn geen omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven hierover thans anders te oordelen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Loon
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2001
284.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,