ECLI:NL:RVS:2001:AD3563

Raad van State

Datum uitspraak
22 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200003964/1.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F.P. Zwart
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering bouwvergunning voor zwembad in Haarlemmermeer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de weigering van de burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer om een bouwvergunning te verlenen voor een overdekt zwembad. De burgemeester en wethouders hadden eerder, op 18 september 1997, een vrijstelling verleend voor de bouw, maar hebben deze op 25 maart 1999 herroepen na bezwaar van omwonenden. De rechtbank te Haarlem verklaarde het beroep van de appellant ongegrond op 12 juli 2000. De appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 22 augustus 2001 werd behandeld.

De Raad van State oordeelde dat de burgemeester en wethouders in redelijkheid de belangen van de omwonenden, die hinder ondervonden van de bouw, zwaarder mochten laten wegen dan de belangen van de appellant. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd opgemerkt dat de appellant op de hoogte was van de juridische status van de bouwvergunning en dat hij het risico had genomen door te bouwen voordat de vergunning definitief was. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

Raad
van State
200003964/1.
Datum uitspraak: 22 augustus 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 12 juli 2000 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 september 1997 hebben burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (hierna: burgemeester en wethouders) aan appellant, onder het verlenen van een vrijstelling als bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Aanvulling/aanpassing van uitwerkingsplanvoorschriften en bestemmingsplanvoorschriften, bouwvergunning verleend voor het oprichten van een overdekt zwembad aan de [adres] te [woonplaats].
Bij besluit van 25 maart 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en voormelde vrijstelling en bouwvergunning herroepen en alsnog geweigerd. Dit besluit, met daarin opgenomen het advies van de vaste commissie voor de bezwaar- en beroepschriften, is aangehecht.
Bij uitspraak van 12 juli 2000, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 21 augustus 2000, bij de Raad van State ingekomen op 22 augustus 2000, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 september 2000. Deze brieven zijn aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2001, waar appellant, bijgestaan door mr. J.A. van Angeren, advocaat te Amsterdam, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door J. Monster, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn gehoord [belanghebbende 1], bijgestaan door mr. L.A. Sluiter, gemachtigde, [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3].
2. Overwegingen
2.1. Anders dan appellant betoogt heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat burgemeester en wethouders het feit dat hij al heeft gebouwd voor zijn risico hebben kunnen laten. Appellant wist immers dat hij gebruik maakte van een bouwvergunning die nog niet in rechte onaantastbaar was. Dat degenen die bezwaar hebben gemaakt tegen de verlening van de bouwvergunning niet door middel van een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening hebben verzocht dit besluit te schorsen, betekent niet dat burgemeester en wethouders daarom het feit dat al is gebouwd anders hadden moeten waarderen.
2.2. Gelet op de stukken, waaronder bouwtekeningen en foto's van het inmiddels gerealiseerde zwembad, is de Afdeling, evenals de rechtbank, van oordeel dat geen grond bestaat voor de conclusie dat burgemeester en wethouders bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot de bestreden beslissing op bezwaar hebben kunnen komen.
Burgemeester en wethouders hebben aan de, mede door de hogere ligging van het perceel van appellant veroorzaakte, uitzichthinder voor de omwonenden grotere betekenis mogen toekennen dan aan het belang van appellant.
Dat, zoals appellant betoogt, slechts in een beperkte periode van het jaar sprake zou zijn van een geringere mindere lichtinval, leidt niet tot een ander oordeel, nu de kwestie van de lichtinval niet kan worden vereenzelvigd met de uitzichthinder. De door de omwonenden ondervonden uitzichthinder heeft een ruimere strekking.
Ook indien juist zou zijn de stelling van appellant dat geen mogelijkheid bestaat op een andere plaats op het perceel een zwembad op te richten, leidt dat niet tot het oordeel dat burgemeester en wethouders de vrijstelling en de bouwvergunning voor een zwembad op de onderhavige locatie niet op de door hen gebezigde gronden alsnog hebben mogen weigeren.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Zwart w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2001
58-382.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,