ECLI:NL:RVS:2001:AD3795

Raad van State

Datum uitspraak
29 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200003098/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • C.A. Terwee-van Hilten
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van een strook grond als weg onder de Algemene Plaatselijke Verordening

In deze zaak gaat het om de vraag of een bepaalde strook grond moet worden aangemerkt als een weg in de zin van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Apeldoorn. De appellant, A, had obstakels op deze strook grond geplaatst en werd door de burgemeester en wethouders van Apeldoorn aangesproken op basis van artikel 9 van de APV, dat het zonder vergunning verboden maakt om voorwerpen op of boven de weg te plaatsen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de strook grond als een openbare weg moest worden beschouwd, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat dit niet correct is. De Afdeling stelt vast dat er onvoldoende bewijs is dat de strook grond ten tijde van het bestreden besluit voor het openbaar verkeer openstond. De aanwezigheid van obstakels zoals een transformatorhuisje en een duiventil belemmerde de toegankelijkheid van de strook grond. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat de appellant het verbod van artikel 9 van de APV heeft overtreden. De Afdeling vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de appellant gegrond. De burgemeester en wethouders worden opgedragen om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens worden de proceskosten van de appellant vergoed.

Uitspraak

Raad
van State
200003098/1.
Datum uitspraak: 29 augustus 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
A, wonend te B,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 16 mei 2000 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 januari 1999 hebben burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: burgemeester en wethouders) appellant onder aanzegging van bestuursdwang gelast alle door hem aangebrachte obstakels op de strook grond naast zijn perceel, kadastraal bekend onder nummer [...…] [...…] [...…], waaronder een slagboom, te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 20 juli 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Onafhankelijke Bezwarencommissie, kamer 1, van 29 maart 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 16 mei 2000, verzonden op 23 mei 2000, heeft de arrondissementsrechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 27 juni 2000, bij de Raad van State ingekomen op 28 juni 2000, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 28 en 29 maart 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 20 oktober 2000 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2001, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. P.A. Roscam Abbing, advocaat te Zutphen, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door B.J.M. Oenema, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 1997 (hierna: APV) is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een voorwerp op, in, over of boven de weg te plaatsen, aan te brengen of te hebben.
Ingevolge artikel 1 van de APV wordt onder weg onder meer verstaan: wegen of paden, welke voor het openbaar verkeer openstaan.
2.2. Appellant heeft betoogd dat de rechtbank haar beslissing ten onrechte heeft gebaseerd op de overweging dat de desbetreffende strook grond moet worden aangemerkt als een weg welke openbaar is in de zin van de Wegenwet. Appellant heeft daartoe naar voren gebracht dat geen sprake is van een weg in de zin van een doorgangsroute, van de ene openbare weg naar de andere, maar dat sedert vele jaren bedoelde grond uitsluitend in gebruik is als toegangsweg tot het bij zijn woning behorende erf.
2.3. De Afdeling overweegt dat burgemeester en wethouders hun bevoegdheid tot het aanzeggen van bestuursdwang hebben gebaseerd op overtreding van artikel 9, eerste lid, juncto artikel 1 van de APV. In het onderhavige geval dient dan ook te worden vastgesteld of sprake is van een weg in de zin van de APV. Gelet op het bepaalde in artikel 1 van de APV dient derhalve de vraag te worden beantwoord of de betrokken strook grond ten tijde van het bestreden besluit voor het openbaar verkeer openstond. Daarvoor is, anders dan de rechtbank heeft aangenomen, niet van belang of de strook grond alstoen een openbare weg in de zin van de Wegenwet was.
Naar het oordeel van de Afdeling kan op grond van het ter zitting gestelde en het overgelegde fotomateriaal een zodanige feitelijke toegankelijkheid niet met zekerheid worden vastgesteld. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat een transformatorhuisje deels op de grond is gebouwd en dat een duiventil en een hondenren al vele jaren de doorgang gedeeltelijk hebben belemmerd.
Nu onvoldoende vaststaat dat de betrokken strook grond een weg in de zin van artikel 1 van de APV was, staat evenmin vast dat appellant het verbod van artikel 9, eerste lid, van de APV heeft overtreden. De beslissing op bezwaar, waarbij het besluit om bestuursdwang toe te passen is gehandhaafd, ontbeert dientengevolge een draagkrachtige motivering en is derhalve in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4. De rechtbank heeft dit motiveringsgebrek niet onderkend. Het hoger beroep is derhalve gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar vernietigen.
2.5. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling op na te melden wijze.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Zutphen, reg.nr.: 99/866 GEMWT 57;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Apeldoorn van 20 juli 1999;
V. draagt burgemeester en wethouders van Apeldoorn op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
VI. veroordeelt burgemeester en wethouders van Apeldoorn in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van ƒ 2.130,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente te worden betaald aan appellant;
VII. gelast dat de gemeente Apeldoorn aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (totaal ƒ 565,00) vergoedt;
Aldus vastgesteld door mr. E. Korthals Altes, Voorzitter, en mr. C.A. Terwee-van Hilten en mr. H. Troostwijk, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Korthals Altes w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2001
91-367.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,