ECLI:NL:RVS:2001:AD4378

Raad van State

Datum uitspraak
26 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200100765/1.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H.B. van der Meer
  • E.M.H. Hirsch Ballin
  • P.A. Offers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij eigendomsverkrijging onder algemene titel en voorzienbaarheid planologische verslechtering

In deze zaak gaat het om de hoogte van de schadevergoeding die aan appellant moet worden toegekend op basis van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Appellant heeft schade geleden door een planologische wijziging die de waarde van zijn woning met ƒ 15.000,00 heeft verminderd. Appellant is gehuwd in gemeenschap van goederen en heeft na boedelverdeling de ongedeelde eigendom van de woning verkregen. De Raad van State oordeelt dat de planologische verslechtering ten tijde van de boedelverdeling voorzienbaar was, en heeft de schadevergoeding beperkt tot 1/6 deel van de totale schade, wat overeenkomt met het aandeel in de onverdeelde nalatenschap. De rechtbank heeft deze beperking bevestigd, maar de Raad van State oordeelt dat dit onterecht is. Bij eigendomsverkrijging onder algemene titel, zoals hier het geval is, bestaat er geen grond voor beperking van de schadevergoeding op basis van voorzienbaarheid van de planologische verslechtering. De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en kent appellant de volledige schadevergoeding toe, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens wordt de gemeente Noordenveld veroordeeld tot betaling van proceskosten en griffierecht aan appellant. De uitspraak benadrukt het verschil tussen eigendomsverkrijging onder algemene en bijzondere titel en de gevolgen daarvan voor schadevergoeding.

Uitspraak

Raad
van State
200100765/1.
Datum uitspraak: 26 september 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
A, wonend te B, gemeente C,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Assen van 19 december 2000 in het geding tussen:
appellant
en
de raad der gemeente Noordenveld.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 december 1998 heeft de raad der gemeente Noordenveld (hierna: de raad) aan appellant naar aanleiding van diens verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) een bedrag toegekend van ƒ 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 september 1997.
Bij besluit van 22 juli 1999 heeft de raad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie bezwaar- en beroepschriften van 17 februari 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 19 december 2000, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 26 januari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 29 januari 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 30 maart 2001 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2001, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. H.A. Vriezema, ambtenaar der gemeente, is verschenen. Appellant is - met kennisgeving - niet ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Vaststaat dat ten gevolge van de bepalingen van het bestemmingsplan "De Lange Streeken" ter zake van het winkel-woonhuis, gelegen aan de […] […] te B, gemeente C (hierna: de woning) schade is geleden die in beginsel op de voet van artikel 49 van de WRO voor vergoeding in aanmerking komt. In geschil is slechts de hoogte van de aan appellant toe te kennen schadevergoeding.
2.2. Ten gevolge van de planologische wijziging is de waarde van de woning met ƒ 15.000,00 verminderd. Appellant is in gemeenschap van goederen gehuwd met X. Na boedelverdeling hebben zij door erfopvolging de ongedeelde eigendom verkregen van de woning. Aangezien naar het oordeel van de raad de planologische verslechtering op het moment van de boedelverdeling voorzienbaar was, heeft de raad de schadevergoeding echter beperkt tot de omvang van het aandeel in de onverdeelde nalatenschap, te weten 1/6 deel.
2.3. De rechtbank heeft - zakelijk weergegeven - overwogen, dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling een verzoek om vergoeding van planschade afgewezen dient te worden indien ten tijde van de verwerving van een onroerende zaak de planologische verslechtering reeds voorzienbaar was. Het tijdstip van de boedelverdeling en niet van het openvallen van de nalatenschap moet daarbij als moment van verwerving worden aangemerkt, aldus de rechtbank.
2.4. Vaststaat dat er voor de erflater geen sprake was van voorzienbaarheid van een planologische verslechtering. Anders dan ingeval van verkoop of een andere eigendomsverkrijging onder bijzondere titel bestaat er ingeval van eigendomsverkrijging onder algemene titel, als hier aan de orde, geen grond voor beperking van schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO wegens voorzienbaarheid van de planologische verslechtering ten tijde van de eigendomsverkrijging. Er is dan ook geen aanleiding voor beperking van de aanspraak op schadevergoeding tot het 1/6 deel, naar evenredigheid van het aandeel in de onverdeelde boedel, zoals de raad dat aan appellant heeft toegekend. De rechtbank heeft dit miskend.
2.5. Appellant heeft voorts verzocht om op grond van artikel 49 van de WRO tevens een vergoeding toe te kennen voor kosten voor rechtsbijstand met betrekking tot het indienen van het planschadeverzoek, niet betreffende de bezwaarfase. De rechtbank heeft - onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2000 (AB 2000, 427) - terecht geoordeeld dat in het onderhavige geval voor vergoeding van deze kosten geen aanleiding bestaat.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient - behoudens voorzover het de kosten voor rechtsbijstand met betrekking tot het indienen van het planschadeverzoek betreft - te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt het inleidende beroep alsnog gegrond verklaard en wordt ook de beslissing op bezwaar van 22 juli 1999 in zoverre vernietigd. De Afdeling ziet in het hiervoor overwogene aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht op na te melden wijze in de zaak te voorzien. Voor het overige wordt de aangevallen uitspraak bevestigd.
De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Assen van 19 december 2000, 99/566 BELEI P10 G01, behoudens voorzover het de kosten voor rechtsbijstand met betrekking tot het indienen van het planschadeverzoek betreft;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de raad der gemeente Noordenveld van 22 juli 1999, 4.13/20799, behoudens voorzover het de kosten voor rechtsbijstand met betrekking tot het indienen van het planschadeverzoek betreft;
V. kent aan appellant een schadevergoeding toe ten bedrage van in totaal ƒ 15.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 9 september 1997 tot en met de dag van algehele voldoening;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit, voorzover dit is vernietigd;
VII. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VIII. veroordeelt de raad der gemeente Noordenveld in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van ƒ 2.130,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Noordenveld te worden betaald aan appellant.
IX. gelast dat de gemeente Noordenveld aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (ƒ 565,00) vergoedt;
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. E.M.H. Hirsch Ballin en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Van Loon
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2001
284.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,