ECLI:NL:RVS:2001:AD6667

Raad van State

Datum uitspraak
21 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200102083/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H.B. van der Meer
  • S.W. Schortinghuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van subsidie voor woningverbetering door het dagelijks bestuur van het stadsdeel Westerpark van de gemeente Amsterdam

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een subsidie die was verstrekt voor de verbetering van woningen in Amsterdam. De appellante, A Huizen Maatschappij BV, had een bijdrage ineens ontvangen op basis van de Verordening geldelijke steun voorzieningen aan particuliere huurwoningen Amsterdam 1987. De voorwaarden van deze verordening stipuleerden dat de eigenaar het onroerend goed niet onder bijzondere titel in eigendom mocht overdragen binnen tien jaar na de uitbetaling van de subsidie. De rechtbank oordeelde dat het dagelijks bestuur van het stadsdeel Westerpark terecht overging tot terugvordering van de subsidie, omdat appellante de woningen binnen de gestelde termijn had overgedragen, wat in strijd was met de voorwaarden van de subsidie.

De rechtbank stelde vast dat voor de terugvordering geen voorafgaand besluit tot intrekking of wijziging van de beschikking tot verlening van de bijdrage nodig was, aangezien de terugvordering voortvloeide uit de Verordening zelf. De appellante voerde aan dat de vordering was verjaard, maar de rechtbank oordeelde dat het dagelijks bestuur op de hoogte was van de melding van de overdracht en dat de terugvordering binnen de wettelijke termijn had plaatsgevonden. De rechtbank bevestigde dat de terugvordering niet in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de terugvordering rechtmatig was. De rechtbank had op juiste gronden overwogen dat de appellante bekend was met de subsidievoorwaarden en dat de terugvordering binnen de geldende termijn had plaatsgevonden. De beslissing van de rechtbank om het hoger beroep ongegrond te verklaren werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Raad
van State
200102083/1.
Datum uitspraak: 21 november 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
A Huizen Maatschappij BV, gevestigd te B,
appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 16 maart 2001 in het geding tussen:
appellante
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Westerpark van de gemeente Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 februari 1999 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Westerpark van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) de aan appellante verstrekte subsidie ter verbetering van de woningen aan de […]straat nrs. 1, 3 en 5 te Amsterdam, gewijzigd en nader vastgesteld op een bedrag van f 208.866,00 en voorts een bedrag van f 139.244,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 14 september 1999 heeft het dagelijks bestuur besloten het daartegen gemaakte bezwaar gegrond te verklaren voor zover het de (motivering van) de belangenafweging betreft en voor het overige ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor beroep- en bezwaarschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 16 maart 2001, verzonden op diezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 24 april 2001, bij de Raad van State ingekomen op 26 april 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 mei 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 3 juli 2001 heeft het dagelijks bestuur een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2001, waar appellante, vertegenwoordigd door prof. mr. P. Nicolaï, advocaat te Amsterdam, is verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich - met bericht - niet doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Verordening geldelijke steun voorzieningen aan particuliere huurwoningen Amsterdam 1987 (hierna: de Verordening) kan aan een eigenaar een bijdrage ineens worden verstrekt ter tegemoetkoming in de kosten van het treffen van voorzieningen aan te verhuren of verhuurde woningen.
Ingevolge artikel 21, aanhef en onder a, wordt de bijdrage ineens toegekend onder de voorwaarde dat de eigenaar het onroerend goed niet onder bijzondere titel in eigendom overdraagt binnen tien jaren na uitbetaling van de bijdrage ineens.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, voor zover hier van belang, zijn burgemeester en wethouders bij overtreding van de voorwaarden zoals bedoeld in de artikelen 20, 21, 22 en 23 bevoegd de verstrekte bijdrage ineens terug te vorderen, zulks met een maximum van 75% in het eerste jaar na de verstrekking van de geldelijke steun en daarna met een telkens geringer percentage als neergelegd in een in dit artikellid neergelegde tabel. Ingevolge het tweede lid van dit artikel bestaat met betrekking tot de voorwaarden, vermeld in de artikelen 20, 21, leden 1 en 2, en artikel 22, bij de eigenaar een meldingsplicht, indien van deze voorwaarden wordt afgeweken. Ingevolge het derde lid van artikel 24 wordt bij niet naleven van de meldingsplicht ongeacht het aantal verstreken jaren 75% van de verstrekte bijdragen ineens teruggevorderd.
2.1.1. De bevoegdheid tot het terugvorderen van verstrekte bedragen op grond van de Verordening is ingevolge de Verordening op de Stadsdelen van de gemeente Amsterdam aan de onderscheiden dagelijkse besturen van de stadsdelen overgedragen.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante de panden binnen tien jaar na de uitbetaling van de subsidie onder bijzondere titel in eigendom heeft overgedragen. Op 17 november 1998 is per fax bij het dagelijks bestuur binnengekomen een afschrift van een niet-ondertekende brief gedateerd 4 januari 1994 en gericht aan het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud West. Bij besluit van 16 februari 1999 heeft het dagelijks bestuur aan appellante het voordeel van de twijfel gegeven, het schrijven van 4 januari 1994 als melding beschouwd en de bijdrage teruggevorderd met inachtneming van het bepaalde in artikel 24, eerste lid van de Verordening. Bij besluit van 14 september 1999 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Westerpark voornoemd besluit, voor zover hier van belang, gehandhaafd.
2.3. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het dagelijks bestuur kon overgaan tot terugvorderen op grond van artikel 24 van de Verordening, nu appellante de woningen op 19 oktober 1993 onder bijzondere titel in eigendom heeft overgedragen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen url('(uitspraak van 26 juli 1999, H01.98.1560, AB 20001249)',http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=29753) is, anders dan appellante betoogt, voor het ontstaan van de bevoegdheid tot terugvordering niet een voorafgaand besluit nodig tot intrekking of wijziging van de beschikking tot verlening van de bijdrage ineens, nu terugvordering uit de Verordening zelf voortvloeit en daartegen rechtsbescherming ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) openstaat.
2.4. Het betoog van appellante, onder verwijzing naar de artikelen 4:49 en 4:57 van de Awb, dat de rechtbank ten onrechte het bepaalde in artikel 24 van de Verordening verbindend heeft geoordeeld nu daarin de bevoegdheid is vervat om de bijdrage-ineens terug te vorderen indien vijf jaren zijn verstreken, faalt eveneens. De rechtbank heeft op juiste gronden overwogen dat, gelet op het bepaalde in artikel 111, lid 1 van de overgangs- en slotbepalingen derde tranche van de Awb, Titel 4.2 van die wet op het onderhavige geval niet van toepassing is.
2.4.1. Appellante was bekend met de subsidievoorwaarden en heeft deze geaccepteerd. De terugvordering is geschied binnen de periode gedurende welke vervreemding ingevolge de Verordening tot terugvordering van een deel van de verstrekte subsidie dient te leiden. Derhalve kan evenmin worden gezegd dat het moment waarop het dagelijks bestuur in het onderhavige geval tot terugvordering heeft besloten zodanig laat is dat het daartoe niet meer mocht overgaan.
2.4.2. Appellante heeft voorts betoogd dat de vordering is verjaard nu deze niet is ingevorderd binnen vijf jaar na de datum waarop het dagelijks bestuur met de overdracht van de woningen bekend kon zijn. Stadsdeel Oud West heeft ontkend dat eerdergenoemd schrijven van 4 januari 1994 aldaar is binnengekomen.
Dat het dagelijks bestuur dat schrijven desondanks heeft beschouwd als een melding betekent, anders dan appellante veronderstelt, niet dat het dagelijks bestuur eerder dan 17 november 1998 daarvan op de hoogte was en evenmin dat wordt erkend dat de brief bij het stadsdeel Oud West omstreeks 4 januari 1994 aldaar is binnengekomen en zou zijn doorgezonden aan het dagelijks bestuur. De overwegingen in het besluit van 16 februari 1999 kunnen tot geen andere conclusie leiden. Door appellante is niet, althans niet genoegzaam, aannemelijk gemaakt dat het dagelijks bestuur wel eerder dan 17 november 1998 van de melding op de hoogte was.
Het besluit tot terugvordering van 16 februari 1999 is genomen nadat het dagelijks bestuur op 17 november 1998 op de hoogte was gesteld van de melding op grond van de brief als hiervoor bedoeld, zodat het beroep op de Verjaring van de vordering reeds om die reden evenmin kan slagen.
De rechtbank is dan ook op juiste gronden tot de conclusie gekomen dat er van terugvordering in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel geen sprake is.
2.5. De rechtbank heeft terecht en op juiste gronden overwogen dat de stelling van appellante dat de woningen de volle tien jaar als huurwoningen in stand zijn gebleven, wat daarvan ook zij, geen reden kan zijn waarom het dagelijks bestuur zou moeten afzien om van zijn terugvorderingsbevoegdheid gebruik te maken.
2.6. Uit het vorenoverwogene volgt dat het hoger beroep ongegrond is en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2001
66-209.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,