200100237/1.
Datum uitspraak: 7 november 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het dagelijks bestuur van stadsdeel Amsterdam Oud Zuid,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 30 november 2000 in het geding tussen:
[aanvrager], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 23 juli 1998 heeft het dagelijks bestuur van stadsdeel Zuid/De Pijp aan [aanvrager] (hierna: [aanvrager]) een bouwvergunning geweigerd voor het veranderen en vergroten van de eerste verdieping van de woning op het perceel [adres] te [woonplaats].
Bij besluit van 23 maart 1999 heeft het dagelijks bestuur van stadsdeel Amsterdam Oud Zuid (hierna: appellant), als rechtsopvolger van het dagelijks bestuur van stadsdeel Zuid/De Pijp, het daartegen door [aanvrager] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de sector Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling van 22 februari 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 30 november 2000, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [aanvrager] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat appellant een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 9 januari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 10 januari 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 februari 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brieven van 9 mei 2001 onderscheidenlijk 22 mei 2001 hebben [aanvrager] en [derde] (hierna: [derde]) ieder een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2001, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. W.P.L. Runderkamp, ambtenaar der gemeente, alsmede [aanvrager], bijgestaan door mr. H.C.S. van Dop, gemachtigde, zijn verschenen. Verder is derde-belanghebbende [derde] ter zitting verschenen.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Stadion- en Beethovenbuurt 1996" rust op de gronden waarop het bouwplan is gesitueerd de bestemming "woningen".
2.2. Ingevolge artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b.3 van de planvoorschriften is - voor zover hier relevant - op deze gronden bebouwing, met uitzondering van interne verbouwingen, slechts toegestaan indien deze in samenhang wordt ontworpen en gerealiseerd binnen een op kaart IB aangegeven architectonische en stedebouwkundige eenheid.
2.3. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat evenvermeld voorschrift in strijd is met artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), omdat deze bepaling geen ruimtelijk bestemmingsaspect in zich bergt, maar veeleer een aspect van welstand betreft. Naar het oordeel van de rechtbank horen dergelijke eisen niet thuis in een bestemmingsplan, zodat bedoelde bepaling onverbindend moet worden geacht.
2.4. Appellant betoogt in hoger beroep dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, bedoeld voorschrift wel de ruimtelijke ordening betreft. Daartoe voert appellant - kort samengevat - aan dat uit de toelichting op het bestemmingsplan blijkt dat deze bepaling is opgenomen om de woonfunctie aantrekkelijk te maken c.q. te houden alsmede ter voorkoming van verval van de wijk. Aangezien het bestemmingsplangebied, naar appellant stelt, (stedebouwkundig) waardevolle bebouwing betreft, is de bescherming van de (kwaliteit van de) op de kaart IB aangewezen architectonische en stedebouwkundige eenheden uit het oogpunt van ruimtelijke ordening gerechtvaardigd.
2.5. Vast staat dat de onderhavige woning is gelegen binnen een op de kaart IB aangewezen eenheid. Blijkens de toelichting op het bestemmingsplan heeft artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b.3 van de planvoorschriften tot doel "dat bouwen (met uitzondering van interne verbouwingen) binnen een als architectonische eenheid gedefinieerd gebied, niet als op zichzelf staande bouwactiviteiten worden gezien. De kwaliteit van het plangebied ligt onder meer in het arrangement van grotere architectonische eenheden in de vorm van straatwanden en koppen van bouwblokken. Die eenheden dienen in stand te blijven, waarbij een aanpassing niet uitgesloten is, maar dan binnen de gehele eenheid moet worden toegepast. Een individuele dakkapel is derhalve niet toegestaan." De Afdeling leidt hieruit af dat met de bewoordingen "in samenhang wordt ontworpen en gerealiseerd" wordt beoogd dat slechts voor de totale architectonische en stedebouwkundige eenheid bouwaanvragen kunnen worden ingediend.
2.6. In het onderhavige geval gaat het om (het veranderen en vergroten van) de achterzijde van een woning die is gelegen in het Plan Zuid van Berlage in Amsterdam. Blijkens de stukken wordt voor het gehele Plan Zuid van Berlage een aanwijzing tot beschermd stadsgezicht als bedoeld in artikel 35 van de Monumentenwet voorbereid. Het gebied is opgenomen in de "Handleiding Selectie en Registratie Jongere Stedebouw en Bouwkunst (1991)", uitgebracht door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, waarin onder meer een (hoge) stedebouwkundige en architectonische waardering aan dit gebied is gegeven. Gelet hierop dient aan de handhaving van de stedebouwkundige kwaliteit van het gebied uit het oogpunt van ruimtelijke ordening een zodanig gewicht te worden toegekend dat de opneming in het plan van een regeling ter bescherming hiervan gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft dit miskend en artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b.3, van de planvoorschriften derhalve ten onrechte buiten toepassing gelaten.
2.7. Zoals in rechtsoverweging 2.5 is overwogen sluit het bepaalde in voormeld artikel het verlenen van een vergunning voor de hier in het geding zijnde bouwaanvraag uit, nu deze geen betrekking heeft op een interne verbouwing en evenmin sprake is van een verbouwing die in samenhang is ontworpen en zal worden gerealiseerd binnen de op de kaart IB aangegeven architectonische en stedebouwkundige eenheid. Het bouwplan is dan ook in strijd met het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid om een vrijstelling als bedoeld in artikel 15 van de WRO te verlenen. Aangezien er ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar geen voorbereidingsbesluit van kracht was of een ontwerpbestemmingsplan ter inzage was gelegd, kon voor het bouwplan evenmin een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO worden verleend. Hetgeen [aanvrager] verder in beroep nog heeft aangevoerd met betrekking het gelijkheidsbeginsel kan, wat daar ook van zij, er niet toe leiden dat burgemeester en wethouders in strijd met de wet aan hem een bouwvergunning dienden te verlenen. Burgemeester en wethouders hebben de bouwvergunning derhalve terecht geweigerd.
2.8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal doen, hetgeen de rechtbank had behoren te doen en het bij de rechtbank door [aanvrager] ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 30 november 2000, reg.nr. AWB 99/4008;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Van Roosmalen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2001
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,