200003641/1.
Datum uitspraak: 3 oktober 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. burgemeester en wethouders van Doesburg,
2. [appellant 1] en [appellant 1-2], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 26 juni 2000 in het geding tussen:
1. appellanten sub 2,
2. de vereniging "Tennisclub Doesburg", gevestigd te Doesburg
Bij besluit van 2 juni 1998 hebben appellanten sub 1 (hierna: burgemeester en wethouders) afwijzend beslist op het verzoek van appellanten sub 2 om ten aanzien van de vereniging "Tennisclub Doesburg" (hierna: de TCD) bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen wat betreft de bebouwing en het gebruik van een perceel tussen de Molenveldsingel, de Loddero en de Van Brakellaan te Doesburg, kadastraal bekend Gemeente Doesburg, sectie B, nummer 2109. Daarbij is de TCD een maximale termijn van 10 jaar gegund voor verplaatsing van de tennisvereniging.
Bij besluit van 26 november 1998 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voorzover het betrekking heeft op de duur van de termijn inzake het weigeren bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen en voor het overige ongegrond verklaard. Daarbij hebben burgemeester en wethouders bepaald dat zij voor een termijn van drie jaar (tot 31 december 2001) weigeren bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen wat betreft de bebouwing en het gebruik van het onderhavige perceel. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 26 juni 2000, verzonden op 26 juni 2000, heeft de arrondissementsrechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) de daartegen ingestelde beroepen, voorzover ontvankelijk, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben burgemeester en wethouders bij brief van 1 augustus 2000, bij de Raad van State ingekomen op 2 augustus 2000, en appellanten sub 2 bij brief van 4 augustus 2000, bij de Raad van State ingekomen op 7 augustus 2000, hoger beroep ingesteld. Burgemeester en wethouders hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 18 september 2000. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brieven van 26 februari 2001, 27 februari 2001 en 30 maart 2001 hebben burgemeester en wethouders, appellanten sub 2 en de TCD nadere memoria ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2001, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. D.A.J.M. Melchers, advocaat te Zutphen, en W.P.P.M. Hijmans, ambtenaar van de gemeente, en appellanten sub 2 in persoon, bijgestaan door mr. H.J. Kastein, advocaat te Arnhem, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de TCD, vertegenwoordigd door mr K. Paardekooper, advocaat te Arnhem, en H.J. Meijer, gemachtigde.
Na de zitting hebben burgemeester en wethouders nog - ter zitting gevraagde - stukken in het geding gebracht, waarvoor partijen toestemming hebben gegeven evenals voor het achterwege laten van een nadere zitting vanwege die stukken.
2.1. Appellanten sub 2 hebben ter zitting te kennen gegeven hun standpunt dat de rechtbank heeft miskend dat hun beroep mede was gericht tegen de brief van burgemeester en wethouders van 4 december 1998 niet langer te handhaven en het hoger beroep inzoverre in te trekken.
Voorts hebben burgemeester en wethouders geen belang bij het aanvechten van de overweging van de rechtbank dat zij bij de TCD de verwachting hebben gewekt dat zij tot het einde van de erfpachtperiode op de huidige locatie kon blijven en dat zij derhalve tot 1 maart 2007 de tijd had om een alternatieve locatie te vinden voor haar tennispark, omdat die overweging hen niet bindt. De Afdeling zal daaraan dan ook voorbijgaan.
2.2. Het betoog van appellanten sub 2 dat de rechtbank had moeten oordelen dat burgemeester en wethouders bij de beslissing op bezwaar niet mochten volstaan met een inperking van de periode gedurende welke zij de situatie laten voortbestaan, maar een handhavingsbesluit hadden moeten nemen met een begunstigingstermijn van drie jaar kan de Afdeling niet volgen. Een dergelijk besluit zou in strijd zijn met de rechtszekerheid.
2.3. Burgemeester en wethouders en appellanten sub 2 bestrijden het oordeel van de rechtbank dat de TCD wat betreft het onderhavige gebruik een beroep kan doen op het overgangsrecht van het vigerende bestemmingsplan. Zij menen dat het gebruik voor het van kracht worden van dit bestemmingsplan illegaal was en tijdig is gewraakt.
De rechtbank heeft onbetwist vastgesteld dat het gebruik van het onderhavige tennispark door de TCD sinds 1962 plaatsvindt. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat dit gebruik niet in strijd was met het destijds geldende bestemmingsplan "Uitbreidingsplan Doesburg, partiële herziening 1959 nr. 1", omdat dit plan geen verbod stelde op gebruik in strijd met de voor de grond geldende bestemming. Ter zitting hebben burgemeester en wethouders nog betoogd dat de bouwverordening een gebruiksverbod kende, overeenkomstig artikel 352 van de Modelbouwverordening 1965. Dit leidt echter niet tot een andere conclusie, reeds omdat dit artikel niet vóór 1965 van kracht kan zijn geworden en het thans in geding zijnde gebruik toen al enige tijd plaatsvond. Door het gebruik van de gronden als tennispark is de bestemming "woondoeleinden" niet verwezenlijkt omdat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 30 december 1999 (no. H01.99.0464, Gst. 2001 7142 7) [redactie: url('AA4543',http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=18078)], de gronden niet de geschiktheid hebben gehad om zonder ingrijpende voorzieningen overeenkomstig de bestemming te worden gebruikt. Alleen al de afwezigheid van gebouwen die voor woondoeleinden kunnen worden gebruikt staat aan een verwezenlijkte bestemming in de weg. Dit heeft tot gevolg dat het door burgemeester en wethouders gememoreerde gebruiksverbod niet daarop van toepassing kan zijn geweest. Nu het onderhavige gebruik niet illegaal was ten tijde van het van kracht worden van het vigerende bestemmingsplan, is het hierin opgenomen overgangsrecht zonder meer daarop van toepassing.
2.4. De Afdeling stelt vast dat een tennisveld, afgezien van de hekwerken, geen constructie van enige omvang bevat, zodat de rechtbank het terecht niet heeft aangemerkt als bouwwerk in de zin van de Woningwet.
2.5. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, onder verbetering van gronden, te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.M. Boll en mr. F.P. Zwart, Leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. I. Sluiter, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-Van Bilderbeek w.g. Sluiter
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2001
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,