2. Overwegingen
2.1. Blijkens het aanvullend hoger-beroepschrift is dit mede gericht tegen de afwijzing door de president van het verzoek om een voorlopige voorziening.
2.2. Ingevolge artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover van belang, kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan bij de Afdeling hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de president van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
In het tweede lid van artikel 37 is, voor zover van belang, bepaald dat geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen een uitspraak van de president als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Awb.
2.3. Gelet hierop verklaart de Afdeling zich onbevoegd voor zover het hoger beroep is gericht tegen de in de aangevallen uitspraak vervatte beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening.
2.4. De beslissing op bezwaar is gebaseerd op het feit dat appellant niet verblijft in de gemeente [woonplaats]. In het besluit is daarbij verwezen naar artikel 2 van de ROA, dat, kort weergegeven, bepaalt dat de ROA betrekking heeft op een asielzoeker die niet beschikt over voldoende middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Een asielzoeker wordt als zodanig aangemerkt indien hij in aanmerking zou komen voor een periodieke normuitkering op grond van de Algemene Bijstandswet (hierna: Abw) wanneer hem niet de verstrekkingen ingevolge de ROA zouden worden geboden.
Voorts wordt in de beslissing op bezwaar verwezen naar artikel 63 van de Abw, waarin is bepaald dat recht op bijstand bestaat jegens burgemeester en wethouders van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft.
2.5. De president heeft overwogen dat de bestuurscommissie heeft miskend dat de ROA in artikel 15, eerste lid, een eigen domicilie-bepaling kent, namelijk dat een gemeente verplicht is opvang te bieden aan asielzoekers ten aanzien van wie de minister aan de gemeente een daartoe strekkend verzoek heeft gericht. Voor een (tweede) toets inzake domicilie, aan de Abw, is geen plaats.
De beslissing op bezwaar is derhalve ten onrechte gebaseerd op artikel 2 van de ROA, aldus de president, en moet worden vernietigd wegens een ondeugdelijke grondslag.
2.6. De president heeft aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Daartoe heeft hij het volgende overwogen.
Ter zitting is van de zijde van de bestuurscommissie aangevoerd dat een tweede grond voor beëindiging van de opvang is gelegen in artikel 15, derde lid, aanhef en onder c, van de ROA. Dit artikel bepaalt dat de opvang van een asielzoeker in elk geval eindigt, indien het een asielzoeker betreft voor wie een last tot uitzetting is gegeven en die ingevolge een daartoe strekkende mededeling van de plaatselijke politie Nederland moet verlaten: op de dag waarop hij Nederland ingevolge die mededeling dient te verlaten.
De president heeft voorts bezien of wordt voldaan aan het door de Staatssecretaris van Justitie geïntroduceerde stappenplan, aan de hand waarvan dient te worden beoordeeld of de asielzoeker, wiens reisdocumenten op het tijdstip waarop hij Nederland dient te verlaten nog niet beschikbaar zijn, medewerking verleent aan het verkrijgen van die reisdocumenten. Immers, ingevolge het door de gemeenten in navolging van de Staatssecretaris van Justitie gevoerde beleid worden de ROA-voorzieningen van de asielzoeker, voor wie een last tot uitzetting is gegeven, en wiens reisdocumenten (nog) niet beschikbaar zijn, niet beëindigd, indien hij medewerking verleent aan het verkrijgen daarvan.
Naar het oordeel van de president heeft de bestuurscommissie in voldoende mate aan het stappenplan voldaan door marginaal de gegevens van de vreemdelingendienst te toetsen, welke gegevens inhouden dat voor appellant een last tot uitzetting is gegeven en dat appellant weigerachtig is medewerking te verlenen aan het verkrijgen van uitreispapieren naar China. In een mogelijk nieuwe asielaanvraag van appellant ziet de president evenmin aanleiding om de beëindiging van de opvang op grond van artikel 15, derde lid, aanhef en onder c, van de ROA, onrechtmatig te achten.
2.7. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij eerst ter zitting bij de rechtbank is geconfronteerd met artikel 15, derde lid, aanhef en onder c, van de ROA als grond voor beëindiging van de opvang; voordien in de procedure was uitsluitend artikel 2 van de ROA aan de orde geweest. De president heeft vervolgens zelfstandig de grondslag van het besluit op bezwaar gewijzigd door de beëindiging niet langer te baseren op artikel 2 maar op artikel 15, derde lid, aanhef en onder c, van de ROA. Dit is naar de mening van appellant niet geoorloofd en in strijd met de goede procesorde. Dit klemt te meer, nu het stappenplan en de vermeende weigering mee te werken aan het verkrijgen van reispapieren bij de behandeling in bezwaar geen onderwerp van geschil zijn geweest, aldus appellant. Overigens bestrijdt appellant dat hij weigerachtig is geweest zijn medewerking te verlenen aan het verkrijgen van reisdocumenten.
Appellant wenst verder inzage in het volledige dossier, dat de gemeente over hem heeft, met inbegrip van de stukken die de gemeente van de IND/de vreemdelingendienst heeft ontvangen, opdat hij in de gelegenheid is hierop schriftelijk te reageren.
Op grond van het vorenstaande, zo betoogt appellant, had de president de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand mogen laten.
2.8. De Afdeling stelt voorop dat de president de beslissing op bezwaar terecht heeft vernietigd wegens een ondeugdelijke grondslag, bestaande in het door de bestuurscommissie toegepaste artikel 2 van de ROA.
Thans dient onderzocht te worden of de president de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit terecht in stand heeft gelaten.
Blijkens de wetsgeschiedenis mag de rechter van deze bevoegdheid in beginsel alleen gebruik maken indien na de vernietiging materieel geen ander besluit mogelijk is dan het vernietigde. De Afdeling is van oordeel dat zich deze omstandigheid in dit geval voordoet. Daartoe wordt het volgende overwogen. Ter zitting bij de president heeft appellant ter weerlegging van de juistheid van de aldaar door de bestuurscommissie genoemde grondslag van artikel 15, derde lid, aanhef en onder c, van de ROA, slechts betoogd dat hij geen uitgeprocedeerde asielzoeker is omdat hij door middel van een nieuwe aanvraag heropening van de procedure probeert te krijgen. In hoger beroep heeft appellant voorts volstaan met te stellen dat de hiervoor weergegeven handelwijze van de president ongeoorloofd is. Inhoudelijk heeft appellant het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel dat de beëindiging van de opvang op basis van artikel 15, derde lid, aanhef en onder c, van de ROA, de rechterlijke toetsing kan doorstaan, slechts bestreden met de blote ontkenning van het zijns inziens onjuiste standpunt van de bestuurscommissie dat hij weigerachtig is zijn medewerking te verlenen aan het verkrijgen van identiteitspapieren. Dat appellant geen inzage heeft gehad in het op hem betrekking hebbende dossier van de gemeente kan voor het ontbreken van een dergelijke inhoudelijke bestrijding van de aangevallen uitspraak geen verontschuldiging vormen, nu appellant ruimschoots de gelegenheid heeft gehad tot inzage van de processtukken, waaronder het zogenoemde terugkeerdossier van de IND, zowel hangende het beroep, als het hoger beroep. Dat hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt, komt voor rekening en risico van appellant.
Nu ook overigens in het door appellant in hoger beroep gestelde geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de onjuistheid van het oordeel van de president, dat de door de bestuurscommissie ter zitting gegeven motivering dat artikel 15, derde lid, aanhef en onder c, van de ROA, een toereikende basis vormt voor de beëindiging van de opvang, heeft de president de rechtsgevolgen terecht in stand gelaten en komt de aangevallen uitspraak niet voor vernietiging in aanmerking.
2.9. Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing