ECLI:NL:RVS:2001:AD9444

Raad van State

Datum uitspraak
5 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200101723/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C. de Gooijer
  • N.T. Zijlstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing tegemoetkoming oogstschade hyacint

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant A, h.o.d.n. fa. A & Zn, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 5 februari 2001. Appellant had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op basis van de Regeling oogstschade 1998, die was afgewezen door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. De minister had betoogd dat hyacinten niet in de bijlage van de regeling waren opgenomen, en dat de afwijzing van de aanvraag derhalve terecht was. Appellant stelde dat de hyacint ten onrechte niet in de bijlage was opgenomen en dat dit in strijd was met de rechtsgelijkheid, aangezien andere gewassen, zoals suikerbieten, wel waren toegevoegd na de totstandkoming van de regeling. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar appellant ging in hoger beroep.

De Raad van State oordeelde dat de minister bij de afweging van belangen niet in redelijkheid tot zijn keuze voor de samenstelling van de bijlage had kunnen komen. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de minister niet had aangetoond dat de hyacint niet als schadegewas kon worden aangemerkt. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellant gegrond. De minister werd veroordeeld in de proceskosten van appellant en moest het betaalde griffierecht vergoeden. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit werden echter in stand gelaten, omdat de inhoud van het besluit de rechterlijke toets kon doorstaan.

Uitspraak

Raad
van State
200101723/1.
Datum uitspraak: 5 december 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
A, h.o.d.n. fa. A & Zn, gevestigd te B,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 5 februari 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 november 1999 heeft de teammanager van LASER beweerdelijk namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: de minister) een aanvraag van appellant om een tegemoetkoming op de voet van de Regeling oogstschade 1998 (hierna: de Regeling) afgewezen.
Bij besluit van 9 mei 2000 heeft de regiomanager van LASER beweerdelijk namens de minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 februari 2001, verzonden op 7 februari 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 mei 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 8 juni 2001 heeft de minister een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 augustus 2001, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. B. Benard, advocaat te Den Haag, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.A. Wassenburg en J. Neele, respectievelijk ambtenaar bij het ministerie en deskundige, werkzaam bij het Bureau Coördinatie Expertise-organisaties, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.1. Eerst bij besluit van 9 oktober 2000 (Stcrt. van 11 oktober 2000, nr. 197, p.12) heeft de minister aan de regiomanager van het agentschap LASER mandaat verleend om namens hem bezwaarschriften tegen besluiten van teammanagers inzake beslissingen met betrekking tot de Regeling gegrond of ongegrond dan wel niet-ontvankelijk te verklaren. Het besluit van 9 mei 2000 is derhalve onbevoegdelijk genomen en had door de rechtbank moeten worden vernietigd. Nu het hier aan de orde zijnde bevoegdheidsgebrek betreft het tijdelijk, door het bevoegd gezag achteraf gedekte ontbreken van mandaat van een ambtenaar, tot wiens taakuitoefening het nemen van beslissingen op bezwaar ter zake in beginsel behoort, is het in dit geval uit een oogpunt van proceseconomie geraden om met toepassing van artikel 8:72, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven als de inhoud van het besluit de rechterlijke toets kan doorstaan.
2.1.2. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is geschonden, aangezien appellant niet in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord. Gezien het karakter van de Regeling als beleidsregels en de daarmee samenhangende bevoegdheid van het bestuursorgaan om in het geval van bijzondere omstandigheden af te wijken van het beleid, kon niet zonder meer geconcludeerd worden dat de bezwaren van appellant kennelijk ongegrond waren.
2.1.3. Zoals uit het hierna volgende blijkt, kan het bestreden besluit de rechterlijke toets doorstaan en zal de Afdeling derhalve bepalen dat de rechtsgevolgen in stand blijven.
2.2. In geschil is de weigering appellant een tegemoetkoming op de voet van de Regeling te verstrekken ter compensatie van gestelde schade aan het gewas hyacint.
2.3. Appellant heeft betoogd dat de hyacint ten onrechte niet in Bijlage I is opgenomen, waarin de gewassen zijn vermeld waarvoor in beginsel compensatie van regenschade aan die gewassen kan worden toegekend. Volgens appellant is daarbij uitgegaan van onjuiste veronderstellingen, waaronder het uitgangspunt dat hyacinten nagenoeg uitsluitend geteeld worden en voorkomen op - de voor zware regenval minder kwetsbare grondsoort - zandgrond.
Het niet alsnog in de bijlage opnemen van de hyacint is voorts in strijd met de rechtsgelijkheid, aldus appellant. In dit verband wijst hij erop dat ook het gewas suikerbieten, nadat de Regeling reeds was tot standgekomen, alsnog in de bijlage is opgenomen. Bovendien is volgens hem de verwachting gewekt dat de schade aan hyacinten onder het bereik van de Regeling zou vallen, onder meer door het feit dat de hyacint voorkomt op het formulier "Melding Oogstschade 1998".
2.4. De Regeling van 16 december 1998 bevat regels voor de verstrekking van een tegemoetkoming in de oogstschade als gevolg van extreme weersomstandigheden in het najaar van 1998.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder e, van de Regeling, voor zover van belang, wordt onder schadegewassen verstaan: gewassen waarvoor ingevolge bijlage 1 een tegemoetkoming bij schade kan worden gegeven.
In bijlage 1 is verder vermeld dat daar waar dat nodig blijkt, een aanvulling voor andere gewassen zal plaatsvinden. Bij wijziging van de Regeling van
3 november 2000 heeft ook een aanvulling plaatsgevonden, echter niet met het gewas, waarover het in dit geschil gaat.
2.5. In hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen grond te vinden voor het oordeel dat de minister bij afweging van alle daarbij in aanmerking te nemen belangen niet in redelijkheid tot zijn keuze voor samenstelling van de bijlage, zoals hij heeft gedaan, heeft kunnen komen. Daarbij is in aanmerking genomen dat met de Regeling blijkens haar toelichting geen volledige schadeloosstelling is beoogd en dat de door appellant voorgestane verruiming van de Regeling door de minister niet wenselijk wordt geacht, mede met het oog op de kostenbeheersing en de uitvoerbaarheid ervan. Hetgeen appellant heeft aangevoerd ten bewijze van zijn stelling dat de hyacint ten onrechte niet in Bijlage I is opgenomen, betreft evenmin bijzondere omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven tot het oordeel dat de minister in dit specifieke geval niet onverkort had mogen vasthouden aan het beleid, doch ziet uitsluitend op de onderkende gevolgen van de gemaakte beleidskeuze.
Het betoog van appellant dat jegens hem de verwachting is gewekt dat op het verzoek om schadevergoeding in positieve zin zou worden beslist, faalt. Uit het formulier Melding oogstschade 1998, gelezen in samenhang met de Regeling en de bijlage, had appellant kunnen en moeten begrijpen dat de hyacint niet werd aangemerkt als een schadegewas als bedoeld in
artikel 1, sub e, van de Regeling en dat de hyacint uitsluitend in het formulier is vermeld ten behoeve van de berekening van het schadepercentage, dat wordt vastgesteld ten opzichte van de gehele opbrengst, inclusief niet-schadegewassen.
2.6. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de rechtbank met juistheid heeft geconcludeerd dat de weigering appellant een tegemoetkoming voor de schade aan het in geding zijnde gewas te verstrekken, in rechte stand kan houden.
2.7. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.1. is overwogen, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Het bij de rechtbank ingestelde beroep moet alsnog gegrond worden verklaard. De bestreden beslissing op bezwaar komt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
2.8. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten in beroep en hoger beroep te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de aangevallen uitspraak;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de regiomanager van LASER, beweerdelijk namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 9 mei 2000, kenmerk 99.2.2345/JV;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
VI. veroordeelt de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van ƒ 2.130,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat (het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij) te worden betaald aan appellant;
VII. gelast dat het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij) aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (ƒ 450,00) en voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (ƒ 675,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. Zijlstra
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2001
240.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,