Raad
van State
200100395/1.
Datum uitspraak: 19 december 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Belangengroepering WOZOCO, gevestigd te Wellerlooi,
appellante,
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 11 december 2000 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Bergen (L.).
Bij besluit van 20 maart 2000 hebben burgemeester en wethouders van Bergen (hierna: burgemeester en wethouders) aan de Woningstichting Cosmas & Damianus vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals dat luidde tot 3 april 2000, en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woonzorgcentrum in de omgeving van de Siebengewaldseweg te Nieuw-Bergen.
Bij besluit van 10 oktober 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellante gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar en beroep van de gemeente Bergen van 23 augustus 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 11 december 2000, verzonden op die zelfde dag, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Roermond (hierna: de president) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 20 januari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 21 januari 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 19 september 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2001, waar appellante, vertegenwoordigd door H.J. Elbers, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door H.M. Arts-Erwich, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Appellante kan zich niet verenigen met het oordeel van de president dat burgemeester en wethouders de door appellante gemaakte bezwaren terecht niet-ontvankelijk hebben verklaard.
2.2. Dit betoog treft geen doel. Op grond van het verhandelde ter zitting bij de bezwaarcommissie op 19 juni 2000, zoals in het proces-verbaal daarvan is weergegeven, moet worden vastgesteld dat appellante op dat moment geen statuten had, noch was er een ledenlijst dan wel waren er leden. Evenmin had op dat moment een oprichtingshandeling plaatsgevonden waarbij de belangengroepering was opgericht. Voorts is ter zitting bij de Afdeling van de zijde van appellante verklaard dat eerst naar aanleiding van de bezwaarprocedure statuten zijn opgesteld. Dit betekent dat appellante ten tijde van de bezwaartermijn niet kon worden aangemerkt als een vereniging met beperkte aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 2:30 van het Burgerlijk Wetboek. In de stukken die appellante na het instellen van het hoger beroep nog in geding heeft gebracht, kan geen aanleiding worden gevonden voor een ander oordeel. Weliswaar staat op de overgelegde statuten een datum van 1 mei 2000 vermeld, doch gelet op het verhandelde bij de bezwaarcommissie en ter zitting bij de Afdeling, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat deze statuten eerst na de bezwaartermijn tot stand zijn gekomen en dat de datum daarop niet overeenstemt met de feitelijke datum van totstandkoming. Evenmin is gebleken dat appellante anderszins kan worden aangemerkt als een 'entiteit' die anders dan op grond van de hoedanigheid van rechtspersoon te beschouwen zou zijn als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.3. Anders dan appellante betoogt, heeft de president voorts terecht en op goede gronden geoordeeld dat de individuele leden van de belangengroepering die bezwaar hebben gemaakt, geen van allen een belang hebben dat door het primaire besluit rechtstreeks wordt geraakt. De omstandigheid dat zij bewoner zijn van het huidige zorgcentrum of een aanleunwoning daarvan in Well, dan wel ondernemer zijn in Well, maakt hen immers nog niet tot belanghebbende bij het besluit waarbij vrijstelling en bouwvergunning is verleend voor het woonzorgcomplex in Nieuw-Bergen. Ook anderszins is niet gebleken dat zij een persoonlijk belang hebben dat hen van anderen onderscheidt.
2.4. Gelet op het vorenstaande heeft de president met juistheid geoordeeld dat burgemeester en wethouders het gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk hebben verklaard.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Zwart w.g. Langeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2001
Voor eensluidend afschrift
de Secretaris van de Raad van State
voor deze,