ECLI:NL:RVS:2001:AE3419

Raad van State

Datum uitspraak
23 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200103094/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B. van Wagtendonk
  • E.M. Ouwehand
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in hoger beroep tegen last tot staken illegale bewoning

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van Helden. De burgemeester en wethouders hebben op 2 februari 2000 aan verzoeker gelast om uiterlijk per 1 juli 2000 de illegale bewoning van een bedrijfsloods te staken, met een dwangsom van ƒ 1000,-- per dag bij niet-naleving, tot een maximum van ƒ 100.000,--. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar is op 16 maart 2001 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft verzoeker op 21 juni 2001 hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 16 augustus 2001 behandeld. Tijdens de zitting was verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en de burgemeester en wethouders waren vertegenwoordigd door hun advocaat en een ambtenaar. De Voorzitter heeft vastgesteld dat verzoeker inmiddels het volledige bedrag van ƒ 100.000,-- aan dwangsommen heeft verbeurd. Verzoeker was in de veronderstelling dat het hoger beroep de werking van de last schorste, maar dit bleek niet het geval te zijn volgens de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht.

De Voorzitter concludeert dat er geen onverwijlde spoed is voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, aangezien verzoeker met het verzoek niet kan voorkomen dat de dwangsommen verder verbeurd worden. Het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht wordt afgewezen, en er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is op 23 augustus 2001 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Raad
van State
200103094/2.
Datum uitspraak: 23 augustus 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
tspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 18 mei 2001 in het geding tussen:
verzoeker
en
burgemeester en wethouders van Helden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 februari 2000 hebben burgemeester en wethouders van Helden (hierna: burgemeester en wethouders) verzoeker gelast uiterlijk per 1 juli 2000 de illegale bewoning van een bedrijfsloods aan de [adres] te [woonplaats] te staken, zulks onder verbeurte van een dwangsom van ƒ 1000,-- per dag dat daaraan niet wordt voldaan, tot een maximum van ƒ 100.000,--.
Bij besluit van 16 maart 2001 (hierna: de beslissing op bezwaar) hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 mei 2001, verzonden op die dag, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Roermond het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2001, hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 augustus 2001, waar verzoeker in persoon, bijgestaan door mr. J. Cuijpers, advocaat te Echt, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Waalre, en F.J.M. Janssen, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Vast staat dat door verzoeker inmiddels het volledige bedrag van ƒ 100.000,-- aan dwangsommen is verbeurd. Daarbij zij aangetekend dat verzoeker gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting kennelijk in de veronderstelling is dat het ingestelde beroep en hoger beroep de werking van de bij de beslissing op bezwaar gehandhaafde last schorst. Gelet op het bepaalde in artikel 6:16 juncto artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht is dit niet het geval.
2.2. Nu verzoeker met het verzoek om voorlopige voorziening niet hoeft te bereiken en ook niet kan bereiken dat het verder verbeuren van dwangsommen voorlopig wordt voorkomen, moet worden geoordeeld dat voor het treffen van de gevraagde voorziening de vereiste onverwijlde spoed ontbreekt. Er resteert na voldoening van de dwangsommen slechts een financieel belang, dat tot gelding kan worden gebracht indien verzoeker in de bodemprocedure materieel in het gelijk wordt gesteld.
2.3. Voor zover verzoeker heeft beoogd met het verzoek te bereiken dat niet tot invordering van de verbeurde dwangsommen wordt overgegaan alvorens de Afdeling in het bodemgeschil uitspraak heeft gedaan, zij opgemerkt dat dit de bevoegdheid van de Voorzitter te buiten gaat.
2.4. Het verzoek om toepassing te geven aan artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht dient derhalve te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2001
224.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift
de Secretaris van de Raad van State
voor deze,