ECLI:NL:RVS:2001:AE3499

Raad van State

Datum uitspraak
29 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200101065/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bouwvergunning voor een beschoeiing in Rotterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de burgemeester en wethouders van Rotterdam tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam. De rechtbank had op 25 januari 2001 geoordeeld dat de burgemeester en wethouders niet tijdig een beslissing hadden genomen op het verzoek van een bezwaarde om bestuursdwang toe te passen tegen een door een appellant aangebrachte beschoeiing. De beschoeiing, die ongeveer 50 meter lang is en 1 meter boven het wateroppervlak uitsteekt, werd door de rechtbank aangemerkt als een bouwwerk in de zin van de Woningwet. Dit oordeel was gebaseerd op de definitie van bouwwerk in de Modelbouwverordening 1992, waarbij de rechtbank de omvang, aard en verankering van de beschoeiing in de grond in overweging nam.

De burgemeester en wethouders stelden in hoger beroep dat de rechtbank had miskend dat zij bevoegd waren om handhavend op te treden en dat de beschoeiing geen bouwwerk was. Subsidiair werd betoogd dat, indien de beschoeiing wel als bouwwerk moest worden aangemerkt, dit een vergunningvrij bouwwerk was. De rechtbank oordeelde echter dat de beschoeiing niet van beperkte omvang was en dat er voor het aanbrengen ervan een bouwvergunning vereist was.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de burgemeester en wethouders bevoegd waren om bestuursdwang toe te passen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 29 augustus 2001.

Uitspraak

Raad
van State
200101065/1.
Datum uitspraak: 29 augustus 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. burgemeester en wethouders van Rotterdam,
2. [appellant], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 25 januari 2001 in het geding tussen:
[bezwaarde], wonend te [woonplaats]
en
appellanten sub 1.
1. Procesverloop
Bij brief van 13 december 1997 heeft [bezwaarde] (hierna: [bezwaarde]) bij appellanten sub 1 (hierna: burgemeester en wethouders) bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn verzoeken om bestuursdwang toe te passen ten aanzien van de door [appellant] (hierna: appellant sub 2) aangebrachte beschoeiing op het perceel [adres] te [woonplaats] (hierna: het perceel) en ten aanzien van het dempen door appellant sub 2 van een gedeelte van de sloot gelegen naast dit perceel.
Bij besluit van 27 juni 2000 hebben burgemeester en wethouders het door [bezwaarde] gemaakte bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek gegrond verklaard, het bezwaar voor zover gericht tegen het niet toepassen van bestuursdwang ongegrond verklaard en het bezwaar voor zover dit betrekking heeft op de belemmering van het recht op vrije doorvaart niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit en het advies van de Algemene Beroepscommissie, kamer II van 20 maart 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 25 januari 2001, verzonden op 26 januari 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [bezwaarde] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene een nieuw besluit nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben burgemeester en wethouders bij brief van 1 maart 2001, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2001, en appellant sub 2 bij brief van 28 februari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2001, hoger beroep ingesteld. Burgemeester en wethouders hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 26 maart 2001. Appellant sub 2 heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 28 maart 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 6 mei 2001 heeft [bezwaarde] een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2001, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. D.H. van Efferen, ambtenaar van de gemeente, en appellant sub 2 in persoon en vertegenwoordigd door mr. P.H.A. Knol, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [bezwaarde].
2. Overwegingen
2.1. Burgemeester en wethouders en appellant sub 2 kunnen zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat burgemeester en wethouders niet hebben onderkend dat zij bevoegd waren handhavend op te treden. Zij betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de door appellant sub 2 aangebrachte beschoeiing geen bouwwerk is als bedoeld in de Woningwet. Subsidiair betogen zij dat, indien de beschoeiing wel als een bouwwerk moet worden aangemerkt, dit een vergunningvrij bouwwerk is als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef, onder f, van de Woningwet.
2.2. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
De onderhavige beschoeiing is ongeveer 50 meter lang en steekt ongeveer 1 meter boven het wateroppervlak uit. Voor de beantwoording van de vraag of dit als een bouwwerk in de zin van de Woningwet moet worden aangemerkt, heeft de rechtbank terecht aansluiting gezocht bij het spraakgebruik te dezen en de in de Modelbouwverordening 1992 gegeven definitie van het begrip bouwwerk als richtsnoer gehanteerd.
Gezien de omvang, aard en verankering in de grond van de beschoeiing heeft rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat deze als een bouwwerk in de zin van de Woningwet moet worden aangemerkt.
2.3. Gelet op de omvang en uitvoering van de beschoeiing heeft de rechtbank verder terecht en op goede gronden geoordeeld dat deze niet van beperkte omvang is als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder f, van de Woningwet en dat voor het aanbrengen van de beschoeiing een bouwvergunning is vereist.
2.4. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat burgemeester en wethouders bevoegd waren om bestuursdwang toe te passen. Nu burgemeester en wethouders dit niet hebben onderkend en zich in de bestreden beslissing op bezwaar op het standpunt hebben gesteld dat zij daartoe niet bevoegd waren, heeft de rechtbank dit besluit terecht vernietigd.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. drs. W.P. van der Haak, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-Van Bilderbeek w.g. Van der Haak
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2001
250.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift
de Secretaris van de Raad van State
voor deze,