ECLI:NL:RVS:2001:AE3886
Raad van State
- Hoger beroep
- J.A.E. van der Does
- C.E.C.M. van Roosmalen
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in hoger beroep tegen besluit burgemeester en wethouders van Landerd inzake motorcrossactiviteiten
In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van Landerd. De burgemeester en wethouders hebben op 30 maart 1999 een verzoek van de vereniging 'Motor Sport Verenigingen Landerd' om bestuursdwang tegen motorcrossactiviteiten op een crossterrein afgewezen. Dit besluit werd door de verzoekers, die zich benadeeld voelden, aangevochten. De rechtbank te 's-Hertogenbosch heeft op 8 december 2000 het beroep van de verzoekers gegrond verklaard en de burgemeester en wethouders opgedragen een nieuw besluit te nemen. Hiertegen hebben de burgemeester en wethouders hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 13 maart 2001 een voorlopige voorziening getroffen, waarbij werd bepaald dat de burgemeester en wethouders geen nieuwe beslissing op bezwaar hoefden te nemen totdat de Afdeling in hoger beroep had beslist. De verzoekers hebben vervolgens op 31 mei 2001 een verzoek ingediend om deze voorziening te wijzigen, zodat de burgemeester en wethouders zouden moeten optreden tegen de intensivering van het gebruik van het crossterrein na 13 maart 2001.
De Voorzitter heeft het verzoek op 10 juli 2001 behandeld, waarbij de verzoekers en de burgemeester en wethouders vertegenwoordigd waren door hun advocaten. De Voorzitter heeft overwogen dat de bestaande situatie zoveel mogelijk ongewijzigd zou moeten blijven totdat er een uitspraak in het bodemgeschil is gedaan. Echter, het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat niet aannemelijk was geworden dat er sprake was van een intensivering van het gebruik van het motorcrossterrein. De Voorzitter heeft geconcludeerd dat verzoekers een verzoek bij de burgemeester en wethouders moeten indienen indien zij willen dat er actie wordt ondernomen tegen de geluidswallen die zonder vergunning zijn aangebracht.
De beslissing van de Voorzitter was om het verzoek af te wijzen, en dit werd openbaar uitgesproken op 24 juli 2001.