ECLI:NL:RVS:2001:AI1642

Raad van State

Datum uitspraak
1 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200101323/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.J.M.S. Leyten-de Wijkerslooth
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding na tegemoetkoming bezwaar door burgemeester en wethouders van Didam

In deze zaak heeft de Raad van State op 1 augustus 2001 uitspraak gedaan over een verzoek tot proceskostenvergoeding na intrekking van een beroep. De verzoeker had in maart 2001 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de burgemeester en wethouders van Didam met betrekking tot een vergunning. Na een schriftelijke kennisgeving van de burgemeester en wethouders op 20 november 2000 en een besluit op 6 maart 2001, trok de verzoeker zijn beroep in op 10 april 2001, met het verzoek om vergoeding van de proceskosten op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad van State overwoog dat de burgemeester en wethouders niet tijdig hadden gehandeld, aangezien de bekendmaking van het besluit pas na de indiening van het beroep had plaatsgevonden. Dit betekende dat de verzoeker recht had op proceskostenvergoeding, omdat de burgemeester en wethouders alsnog tegemoet waren gekomen aan de verzoeker door het besluit te nemen. De Raad van State heeft de burgemeester en wethouders van Didam veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn vastgesteld op ƒ 177,50, te betalen aan de verzoeker. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de mogelijkheid voor verzoekers om proceskosten te vorderen wanneer zij in het gelijk worden gesteld na intrekking van hun beroep.

Uitspraak

Raad
van State 200101323/2.
Datum uitspraak: 1 augustus 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht) op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
verzoeker,
om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het beroep.
1. Procesverloop
Bij brief van 14 maart 2001, bij de Raad van State ingekomen op 15 maart 2001, heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door burgemeester en wethouders van Didam (hierna: burgemeester en wethouders) op het verzoek op grond van artikel 8.23, tweede lid, van de Wet milieubeheer van verzoeker van 7 november 2000 om de voorschriften waaronder de vergunning van [vergunninghouder] voor zijn inrichting gelegen aan de [adres] te [plaats] is verleend, in het belang van het milieu aan te passen.
Bij brief van 10 april 2001, bij de Raad van State ingekomen op 17 april 2001, heeft verzoeker het beroep ingetrokken en de Afdeling verzocht burgemeester en wethouders te veroordelen in de door hem gemaakte proceskosten.
Bij brieven van 9 mei 2001 en 15 mei 2001 hebben burgemeester en wethouders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van die wet worden veroordeeld.
2.2. Bij brief van 20 november 2000, verzonden op die datum, hebben burgemeester en wethouders schriftelijk kennis gegeven, als bedoeld in artikel 3:30, tweede lid, van de Awb, van hun voornemen om een besluit te nemen tot wijziging van de voorschriften van de voormelde vergunning. Bij besluit van 6 maart 2001 hebben burgemeester en wethouders dit besluit genomen. Dit is binnen de ingevolge artikel 3:33, eerste lid, van de Awb gestelde termijn van uiterlijk zestien weken. Dit besluit is bij brief van 15 maart 2001, op 20 maart 2001 aan verzoeker toegezonden.
Naar aanleiding van deze bekendmaking heeft verzoeker bij brief van 10 april 2001 zijn beroep ingetrokken onder gelijktijdig verzoek burgemeester en wethouders op grond van artikel 8:75a van de Awb te veroordelen in de kosten verband houdende met de door hem aangespannen procedure.
2.3. Ten tijde van het instellen van het beroep was de gestelde beslistermijn verstreken. De reële beslissing van burgemeester en wethouders was schriftelijk vastgelegd, zodat een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb tot stand was gekomen. Dit besluit was echter nog niet op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Gelet hierop was geen sprake van een tijdig genomen besluit in de betekenis die daaraan voor de toepassing van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb moet worden toegekend. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die dit anders kunnen maken. In de zin van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is het reële besluit pas genomen toen het, na het instellen van het beroep, alsnog aan verzoeker werd toegezonden. Die toezending - de bekendmaking van het besluit op grond van artikel 3:41 van de Awb - is onder deze omstandigheden te beschouwen als een tegemoet komen in de zin van artikel 8:75a van de Awb.
2.4. Het verzoek dient als kennelijk gegrond op na te melden wijze te worden toegewezen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
veroordeelt burgemeester en wethouders van Didam in de door verzoeker in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van ƒ 177,50, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Didam te worden betaald aan verzoeker.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.M.S. Leyten-de Wijkerslooth, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Leyten-de Wijkerslooth w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2001
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht).
- Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.
- In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.
- Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.
195-385.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,