200003500/1.
Datum uitspraak: 24 oktober 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Schermer,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 15 juni 2000 in het geding tussen:
de vereniging "Vereniging voor Protestants Christelijk Basisonderwijs", gevestigd te Schermerhorn
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 januari 1998 heeft appellant de aanvraag van de vereniging "Vereniging voor Protestants Christelijk Basisonderwijs" (hierna: de vereniging) strekkende tot vergoeding van voorzieningen ten behoeve van de onder haar bestuur ressorterende basisschool "het Kompas", afgewezen.
Bij besluit van 25 augustus 1998 heeft appellant het daartegen door de vereniging gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van 23 juni 1998, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 15 juni 2000, verzonden op dezelfde datum, heeft de arrondissementsrechtbank te Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 18 juli 2000, bij de Raad van State ingekomen op 24 juli 2000, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 november 2000. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 maart 2001 heeft de vereniging een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 mei 2001, waar appellant, vertegenwoordigd door drs. A.B.C.M.E. Linders, gemachtigde, en de vereniging "Vereniging voor Protestants Christelijk Basisonderwijs", vertegenwoordigd door mr. B.J. Boiten, gemachtigde, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 92, eerste lid, aanhef en onder b, sub 1, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de WPO), worden voor de toepassing van deze afdeling onder voorzieningen in de huisvesting begrepen voorzieningen, bestaande uit aanpassingen.
Ingevolge artikel 95, eerste lid, van de WPO, voorzover hier van belang, stelt de gemeenteraad jaarlijks ten behoeve van het onderwijs op het grondgebied van de gemeente voor een door hem te bepalen tijdstip een programma als bedoeld in het tweede lid vast.
Ingevolge artikel 95, tweede lid, van de WPO omvat het programma de voorzieningen in de huisvesting, bedoeld in artikel 92, die in het jaar na de vaststelling van het programma voor vergoeding in aanmerking zullen worden gebracht voor niet door de gemeente in stand gehouden scholen alsmede voorzieningen die nodig zijn voor door de gemeente in stand gehouden scholen.
Ingevolge artikel 95, derde lid, onder b, van de WPO neemt de gemeenteraad uitsluitend voorzieningen in de huisvesting in het programma op, voor zover niet een van de weigeringsgronden, genoemd in artikel 100 van toepassing is.
Ingevolge artikel 100, eerste lid, aanhef en onder a, van de WPO wordt een voorziening in de huisvesting onder andere slechts geweigerd, indien de gewenste voorziening geen voorziening is in de zin van artikel 92.
Ingevolge artikel 102, eerste lid, onder a, van de WPO stelt de gemeenteraad bij verordening een regeling vast met betrekking tot de voorzieningen die ingevolge artikel 92 voor vergoeding in aanmerking kunnen worden gebracht.
2.2. Ter uitvoering van artikel 76 van de Wet op het basisonderwijs, thans artikel 102 van de WPO, strekt de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Schermer (hierna: de Verordening), die door de gemeenteraad is vastgesteld op 17 december 1996, in werking is getreden met ingang van 1 februari 1997 en geldt tot 1 januari 1999.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, van de Verordening worden bij de toepassing van deze Verordening de volgende voorzieningen onderscheiden: aanpassingen aan gebouwen bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I.
Ingevolge artikel 7, derde lid, van de Verordening, voorzover hier van belang, delen burgemeester en wethouders bij het ontbreken van een of meer gegevens in de aanvraag, dit vóór 15 februari schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld vóór 15 maart de ontbrekende gegevens aan te vullen.
Ingevolge paragraaf 1.10, aanhef en onder e, van deel A van bijlage I bij de verordening, voorzover hier van belang, bestaat de voorziening aanpassing uit voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet- en regelgeving.
2.3. Appellant heeft het oordeel van de rechtbank betwist dat afwijzing van alle door de vereniging aangevraagde voorzieningen in de huisvesting, ook al zouden dit aanpassingen zijn in de zin van paragraaf 1.10, aanhef en onder e, van bijlage I, deel A, bij de Verordening, op grond van het zogenoemde "binnenkant/buitenkant criterium" niet mogelijk is. Appellant heeft in dit verband gewezen op de jaarlijkse vergoeding die de vereniging van het Rijk ontvangt en op de Subsidieregeling verbetering kwaliteit schoolgebouwen voor het basis- en (voortgezet) speciaal onderwijs (hierna: de Subsidieregeling).
2.3.1. Dit betoog faalt. Het "binnenkant/buitenkant criterium" is als zodanig niet in de WPO neergelegd. De jaarlijkse vergoeding van het Rijk betreft een bedrag voor de kosten van de materiële instandhouding van de school. De grondslag voor deze vergoeding vormen de bij ministeriële regeling vastgestelde programma’s van eisen waarin voor zover het onderhoud betreft, het "binnenkant/buitenkant criterium" zijn weerslag heeft gevonden. Het doel van de Subsidieregeling is het verstrekken van een subsidie in het jaar 2000 als eenmalige bijdrage ten behoeve van de verbetering van de kwaliteit van de schoolgebouwen. In de toelichting wordt vermeld dat de aanpassingen als gevolg van de arbo-wetgeving leiden tot aanpassing van de instandhoudingsvergoeding. Door deze eenmalige bijdrage worden scholen in staat gesteld om voorzieningen te treffen voor onder meer de verbetering van de letselveiligheid van het schoolgebouw en functionele aanpassingen van dat gebouw.
Gelet op artikel 100, eerste lid, aanhef en onder a, van de WPO wordt een voorziening in de huisvesting geweigerd, indien de gewenste voorziening geen voorziening is in de zin van artikel 92. Een aanpassing in de zin van paragraaf 1.10, aanhef en onder e, van bijlage I, deel A, bij de Verordening is een voorziening in de huisvesting als bedoeld in artikel 92 van de WPO. Deze voorzieningen kunnen niet tevens onder de Rijksvergoeding vallen.
2.3.2. De rechtbank heeft echter miskend dat de aangevraagde brandveiligheidsvoorzieningen, waaronder elektrische voorzieningen zoals een aardlekschakelaar en vluchtwegaanduidingen met noodstroomunit, en een brandslanghaspel, gelet op de aard van die voorzieningen, geen aanpassingen in de zin van artikel 92 van de WPO zijn. Appellant heeft derhalve de aanvraag om bekostiging van de gewenste voorzienigen in zoverre terecht afgewezen.
2.4. Wat betreft de overige aangevraagde voorzieningen, te weten het aanbrengen van veiligheidsglas in de puien van de school en het zelfsluitend maken van tochtdeuren, heeft appellant betoogd dat de rechtbank op ondeugdelijke gronden tot het oordeel is gekomen dat deze voorzieningen aanpassingen zijn in de zin van paragraaf 1.10, aanhef en onder e, van bijlage I, deel A, bij de Verordening.
2.4.1. Deze grief treft doel. De rechtbank heeft aan haar oordeel ten eerste ten grondslag gelegd dat deze voorzieningen blijkens het advies van de Arbodienst Haarlem 9 september 1996 (lees: het verslag van de Arbodienst Haarlem Noord-Holland West van 5 september 1996) zijn gebaseerd op verplichtingen waaraan op grond van het gestelde in de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: de Arbowet) moet worden voldaan. Volgens de rechtbank staat het de vereniging niet vrij de gevraagde voorzieningen niet uit te voeren, nu zij ingevolge de Arbowet verplicht is de gezondheid van leraren en leerlingen te beschermen. De rechtbank acht het advies van de Arbodienst dan ook bindend. Verder is de rechtbank van oordeel dat noch in de Verordening noch in de toelichting daarop aanknopingspunten zijn te vinden voor de opvatting van appellant dat er geen directe noodzaak is voor de desbetreffende voorzieningen vanwege het gegeven dat deze niet expliciet in de Arbowet zijn genoemd.
2.4.2. Bij schrijven van 9 september 1996 heeft de Arbodienst Noord-Holland West de vereniging het definitieve verslag van de Algemene Schoolverkenning (ASV) van 5 september 1996 doen toekomen. In dat verslag is aangegeven dat op basis van de uitkomsten van de ASV tussen de school en de Arbodienst is overeengekomen dat de school in de komende vier jaar onder meer de onderhavige voorzieningen zal treffen. Die voorzieningen zijn volgens het verslag gebaseerd op de verplichtingen waaraan de werkgever op grond van het gestelde in de Arbowet moet voldoen. In het verslag is niet aangegeven op basis van welke bepalingen van de Arbowet het aanbrengen van de daarin genoemde specifieke voorzieningen is vereist.
Met appellant is de Afdeling van oordeel dat nu in het verslag niet is aangegeven welke bepalingen in de Arbowet- en regelgeving expliciet tot het treffen van de onderhavige voorzieningen verplichten, uit het verslag van de Arbodienst niet kan worden afgeleid dat de onderhavige voorzieningen moeten worden getroffen in verband met eisen voortkomend uit de wet- en regelgeving. Daarbij is van belang dat blijkens bijlage I, deel A, bij de Verordening voor een "voorziening in verband met eisen voortkomend uit de wet- en regelgeving" de noodzaak voor deze activiteit moet blijken uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven. Uit de toelichting op de Verordening blijkt, dat het daarbij gaat om aanpassingen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan (nieuwe) wettelijke vereisten (bijvoorbeeld uit het Bouwbesluit of uit de regelgeving op het gebied van de arbeidsomstandigheden), voor zover niet in overgangsbepalingen bij dergelijke regelingen een (tijdelijke) vrijstelling is verleend. Anders dan de rechtbank, is de Afdeling van oordeel dat uit deze passage en de daarop gegeven toelichting is af te leiden dat voor de vraag of sprake is van aanpassingen in de zin van paragraaf 1.10, aanhef en onder e, van deel A van bijlage I bij de Verordening bepalend is of de desbetreffende voorzieningen expliciet en verplichtend in de (nieuwe) Arbowet- en regelgeving zijn voorgeschreven.
2.4.3. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit het advies (lees: verslag) van de Arbodienst voor de vereniging bindend voortvloeit dat de onderhavige voorzieningen dienen te worden getroffen en dat gelet daarop sprake is van voorzieningen in de zin van de Verordening. Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 4 juli 1996 (Stbl. 1996/402) inzake de Decentralisatie van huisvesting, komen de voorzieningen in de huisvesting als gevolg van gewijzigde wet- en regelgeving als hier bedoeld, eerst per 1 januari 1997 voor bekostiging door de gemeente in aanmerking. In samenhang met het bepaalde in de hiervoor vermelde gemeentelijke verordening en de toelichting daarop, komt de Afdeling tot de slotsom dat het daarbij moet gaan om gewijzigde of nieuwe wet- en regelgeving die eerst op of na 1 januari 1997 in werking is getreden en op grond waarvan een schoolbestuur verplicht is de noodzakelijke voorzieningen te treffen. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. De gevraagde voorzieningen zijn derhalve geen voorzieningen als bedoeld in artikel 2 van de Verordening in samenhang met paragraaf 1.10, aanhef en onder e, van deel A van bijlage I. De rechtbank heeft dit miskend.
2.5. Gezien het bovenstaande is het hoger beroep van appellant gegrond en dient de uitspraak van de rechtbank te worden vernietigd. De Afdeling zal doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen door het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond te verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank van 15 juni 2000, BESLU 98/1063;
II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. J.A.M. van Angeren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek
Voorzitter
w.g. De Vink
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2001
154.